ECLI:NL:CRVB:2015:1736
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet verlengen van een tijdelijk dienstverband en de gevolgen van buitengewoon verlof in het ambtenarenrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-verlenging van een tijdelijk dienstverband van een ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. De betrokkene was sinds 1 augustus 2009 tijdelijk aangesteld en diende tijdens haar proeftijd te groeien naar zelfstandig functioneren en het behalen van de tekenbevoegdheid. Door gezondheidsproblemen, waaronder armklachten en psychische klachten, heeft zij haar werkzaamheden niet volledig kunnen uitvoeren. De appellant, de Minister van Veiligheid en Justitie, heeft uiteindelijk besloten het dienstverband niet om te zetten in een vaste aanstelling, wat door de rechtbank werd vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de appellant onvoldoende duidelijkheid had gegeven over de verwachtingen en eisen die aan de betrokkene werden gesteld.
In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad oordeelde dat de appellant in redelijkheid kon besluiten om het dienstverband niet te verlengen. De Raad stelde vast dat de betrokkene niet voldeed aan de redelijke eisen en verwachtingen die aan haar werden gesteld, en dat er geen reëel zicht was op het behalen van de vereiste taakvolwassenheid binnen de proeftijd. De Raad benadrukte dat de appellant voldoende ruimte heeft om zijn organisatie in te richten en dat de betrokkene niet in staat was om zonder spraakherkenningssoftware te functioneren, wat essentieel was voor het behalen van de tekenbevoegdheid.
De Raad concludeerde dat het besluit om de betrokkene buitengewoon verlof te verlenen ook in stand bleef, omdat het aan het werk houden van de betrokkene niet langer een redelijk doel diende. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de betrokkene werd ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de werkgever als de werknemer in het kader van tijdelijke dienstverbanden en de verwachtingen die daarbij komen kijken.