ECLI:NL:CRVB:2015:1711
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verantwoording persoonsgebonden budget door appellante in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) door appellante voor het jaar 2011. Appellante had een pgb ontvangen voor huishoudelijke verzorging op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had dit budget herzien en teruggevorderd, omdat de zorgverleners met wie appellante contracten had gesloten, adressen in Polen hadden en appellante niet had aangetoond dat zij in Nederland woonden.
Appellante heeft in hoger beroep bewijsstukken overgelegd, waaronder huurovereenkomsten en kwitanties, waaruit blijkt dat de zorgverleners in 2011 in Nederland verbleven. De Raad heeft vastgesteld dat appellante met deze bewijsstukken voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de zorgverleners daadwerkelijk op het woonadres van appellante aanwezig waren en dat zij de zorg hebben verleend waarvoor het pgb was bedoeld.
De Raad heeft geoordeeld dat het college de verantwoording van het pgb niet had mogen afwijzen en heeft het bestreden besluit vernietigd. Tevens heeft de Raad het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.470,- bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste verantwoording van pgb's en de verplichtingen die appellanten hebben bij het indienen van bewijsstukken.