Uitspraak
.Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Ham. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C. van der Voorn. Als getuige is gehoord [naam getuige].
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante ontving vanaf 18 juli 2011 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had een aanvraag ingediend voor bijstand voor levensonderhoud en een bedrijfskrediet onder het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft na onderzoek door het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK) besloten om de bijstand in te trekken en het bedrijfskrediet terug te vorderen, omdat appellante geen zelfstandige zou zijn in de zin van het Bbz 2004. De Raad heeft vastgesteld dat appellante bij haar aanvraag onjuiste inlichtingen heeft verstrekt over de juridische bedrijfsvorm, aangezien haar broer de formele eigenaar was van de Ltd. De Raad oordeelde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor het bedrijfskrediet en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak.