ECLI:NL:CRVB:2015:1693
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Gedeeltelijke vernietiging van besluit tot intrekking bijstandsuitkering en terugvordering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant over een periode van 42 maanden, van 1 maart 2002 tot en met 31 december 2011, en de daaruit voortvloeiende terugvordering van een bedrag van € 60.180,51. De Raad heeft in een tussenuitspraak op 25 november 2014 geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam niet voldoende had gemotiveerd dat er sprake was van transacties met voertuigen die op naam van appellant stonden, met betrekking tot de kentekenregistraties die in de intrekking waren betrokken.
Na de tussenuitspraak heeft het college op 31 december 2014 een nadere beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar gedeeltelijk gegrond werd verklaard en de kentekenregistraties onder nummers 1 tot en met 28 buiten beschouwing werden gelaten. Dit leidde tot een verlaging van het teruggevorderde bedrag naar € 32.848,89. Appellant heeft echter betoogd dat de intrekking en terugvordering over de maanden oktober 2003 en april 2004 onterecht waren, omdat de betrokken kentekens niet op zijn naam stonden.
De Raad heeft vastgesteld dat het college in de bestreden besluiten ten onrechte is uitgegaan van transacties met voertuigen in de maanden oktober 2003 en april 2004. De Raad heeft het beroep tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard en deze vernietigd voor zover het betreft de intrekking en terugvordering over de genoemde maanden. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien en het bedrag van de terugvordering vastgesteld op € 30.059,50. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 2.205,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.