ECLI:NL:CRVB:2015:1650
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische toestand van appellant in het kader van de Ziektewet na afwijzing van uitkering door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die van 1 januari 2010 tot 1 januari 2011 als activiteitenbegeleider werkte, had zich op 23 mei 2012 ziek gemeld vanwege rugklachten. Het Uwv concludeerde na medisch onderzoek op 18 december 2012 dat appellant per 24 december 2012 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig en volledig was. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat de medische toestand van appellant op de datum in geding correct was ingeschat. Appellant had aangevoerd dat zijn psychische klachten waren onderschat en dat hij op de datum in geding leed aan een ernstige depressieve stoornis met psychotische kenmerken. De Raad verwierp deze stelling, verwijzend naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat bevestigde dat er op de datum in geding geen sprake was van een dergelijke stoornis.
De Raad concludeerde dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die de eerdere conclusies van het Uwv konden ondermijnen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 mei 2015.