ECLI:NL:RBROT:2012:CA1214

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
DOR 12/521 en DOR 12522
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding en schending van inlichtingenplicht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Dordrecht op 9 oktober 2012, gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan eisers, die samen een huishouden zouden vormen in twee naast elkaar gelegen woningen. De verweerder, het Drechtstedenbestuur, stelde dat eisers hun inlichtingenplicht hadden geschonden door niet te melden dat zij een gezamenlijke huishouding voerden. Dit werd ondersteund door een huisbezoek waarbij werd vastgesteld dat de tussenmuren van de woningen doorgebroken waren, wat de indruk wekte dat het feitelijk om één woning ging. De rechtbank oordeelde dat er een redelijke grond was voor het huisbezoek, ondanks het ontbreken van 'informed consent', en dat de waarnemingen tijdens het huisbezoek aan de besluitvorming ten grondslag mochten worden gelegd.

Eiser en eiseres voerden aan dat zij geen gezamenlijke huishouding voerden, omdat zij aparte huurovereenkomsten hadden en afzonderlijk geregistreerd stonden. De rechtbank oordeelde echter dat de feitelijke woonsituatie doorslaggevend was en dat de onderzoeksbevindingen voldoende waren om te concluderen dat eisers hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. De rechtbank bevestigde dat eisers hun inlichtingenplicht hadden geschonden door niet te melden dat zij samenwoonden, wat verweerder het recht gaf om de bijstandsuitkeringen te herzien en terug te vorderen. De beroepen van eisers werden ongegrond verklaard, en de rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummers: AWB 12/521 en AWB 12/522
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
in het geding tussen
1. [eiser], eiser,
2. [eiseres], eiseres,
beiden wonende te [woonplaats],
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde: mr. drs. A. de Raad, advocaat te Dordrecht,
en
het Drechtstedenbestuur, verweerder,
gemachtigde: M. Euser, werkzaam bij de Sociale Dienst Drechtsteden (hierna: SDD).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft bij besluit van 13 december 2011 de uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: Wwb) met ingang van 1 augustus 2011 ingetrokken en de ten onrechte verstrekte bijstand over de periode van 1 augustus 2011 tot en met 30 november 2011 tot een bedrag van € 4.142,03 van eiseres teruggevorderd. Dit dient in termijnen van € 131,98 per maand te worden terugbetaald.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 27 december 2011 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 25 april 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 4 mei 2012 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht. Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer AWB 12/522.
1.2. Verweerder heeft bij besluit van 16 december 2011 de uitkering van eiser op grond van de Wwb met ingang van 1 augustus 2011 herzien en hem een uitkering naar de norm voor gehuwden toegekend.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 27 december 2011 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 25 april 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 4 mei 2012 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht. Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer AWB 12/521.
1.3. De zaken zijn op 28 augustus 2012 ter zitting van een enkelvoudige kamer gevoegd behandeld.
Eisers zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wwb worden in deze wet en de daarop berustende bepalingen als partners geregistreerden gelijkgesteld met gehuwden.
Ingevolge artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wwb wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wwb wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder gezin verstaan de gehuwden met de tot hun laste komende kinderen en hun meerderjarige kinderen die hun hoofdverblijf in dezelfde woning als de gehuwden hebben.
Ingevolge artikel 11, eerste en tweede lid, van de Wwb heeft iedere Nederlander en gelijkgestelde Nederlander recht op bijstand van overheidswege indien hij in Nederland in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Ingevolge het vierde lid van dit artikel komt het recht op bijstand de meerderjarige rechthebbende gezinsleden gezamenlijk toe.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, eerste volzin, van de Wwb doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wwb heeft het gezin recht op algemene bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm en er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
Ingevolge artikel 53a, tweede lid, van de Wwb is het college bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan verweerder besluiten tot herziening van de bijstand.
Ingevolge artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de Wwb kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwb kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Wwb kunnen, onverminderd artikel 58, kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden worden teruggevorderd.
Ingevolge artikel 60, derde lid, van de Wwb geldt dat, indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58 en 59 worden teruggevorderd algemene bijstand ontvangt, het college bevoegd is tot verrekening van die kosten met die algemene bijstand.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn privé-leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2.2. Verweerder heeft bij de bestreden besluiten, met overneming van het pre-advies en het advies van de bezwaarschriftencommissie, de primaire besluiten van 13 en 16 december 2011 gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Eisers voeren namelijk per 1 augustus 2011 samen met de rest van het gezin één huishouden in twee naast elkaar gelegen woningen waarvan de tussenmuren zijn doorgebroken, zodat sprake is van een gezamenlijke huishouding. Eisers dienen dan ook eenmaal een uitkering berekend naar de norm voor gehuwden te ontvangen in plaats van tweemaal een uitkering berekend naar de norm voor alleenstaande ouder.
2.3. Eisers kunnen zich met de bestreden besluiten niet verenigen en hebben daartoe, onder verwijzing naar hetgeen in bezwaar naar voren is gebracht, het volgende aangevoerd.
Eisers hebben hun inlichtingenplicht niet geschonden, nu verweerder op de hoogte was van hun situatie, althans geacht kon worden hiervan op de hoogte te zijn.
Verweerder gaat ten onrechte uit van het rechtsvermoeden van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wwb. Er is geen sprake van een hoofdverblijf in dezelfde woning. De woningen van eisers zijn twee afzonderlijke woningen en staan ook als zodanig geregistreerd. Voor beide woningen is een aparte huurovereenkomst afgesloten en de woningen zijn afzonderlijk aangesloten op de nutsvoorzieningen.
De bevindingen van het huisbezoek dienen buiten beschouwing te blijven bij de beoordeling van het recht op uitkering. Verweerder had geen redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek. Bovendien is bij het huisbezoek niet voldaan aan de eis van ‘informed consent’. Eiser betwist dat hij tijdens het huisbezoek heeft verklaard dat het gehele gezin de woningen als één woning gebruikt. Eiser spreekt geen Nederlands en bij het huisbezoek was geen tolk aanwezig. Voorts is het huisbezoek onvolledig geweest.
Door verweerder is ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de mate van financiële verstrengeling en/of wederzijdse zorg. Verder is geen sprake van een huwelijk naar Nederlands recht tussen eisers.
Door het verstrekken van twee uitkeringen heeft verweerder het vertrouwen gewekt dat deze situatie zou kunnen bestaan en werd toegestaan.
De huidige inkomsten van eisers zijn onvoldoende om hun vaste lasten te voldoen.
Nu geen sprake is van een schending van de inlichtingenplicht of fraude, houdt verweerder ten onrechte maandelijks 10% van de uitkering van eisers in.
2.4. De rechtbank overweegt het volgende.
2.4.1. Bij de beoordeling wordt uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontvangt sinds 1 september 2009 een uitkering ingevolge de Wwb berekend naar de norm voor alleenstaande ouder. Hij huurt per 1 augustus 2011 van Tablis Wonen de woning [straat] 40 te [woonplaats].
Aan eiseres is per 1 augustus 2011 een uitkering ingevolge de Wwb toegekend, eveneens berekend naar de norm voor alleenstaande ouder. Zij huurt per 1 augustus 2011 van Tablis Wonen de woning [straat] 41 te [woonplaats].
2.4.2. Op 6 december 2011 ontving verweerder een tip dat eisers een gezamenlijke huishouding voeren. Naar aanleiding hiervan is verweerder een onderzoek gestart. In dat kader heeft hij de Gemeentelijke Basisadministratie (hierna: GBA) geraadpleegd. Daaruit bleek dat eisers sinds 10 juni 1981 met elkaar getrouwd zijn. Ook bleek hieruit dat zij naast elkaar wonen.
Diezelfde dag, op 6 december 2011, is namens verweerder telefonisch contact opgenomen met [medewerker] van Tablis Wonen. [Medewerker] heeft daarbij verklaard dat de woningen [straat] 40 en 41 voorheen werden gebruikt door een instelling en dat enkele muren tussen deze woningen zijn doorgebroken, waardoor feitelijk sprake is van één grote woning. Tablis Wonen was van plan om na het vertrek van de instelling de tussenmuren terug te plaatsen. Tablis Wonen kreeg toen echter te horen dat er een gezin was met tien kinderen dat een grote woonruimte nodig had, waarna zij heeft besloten de tussenmuren niet terug te plaatsen en de woningen [straat] 40 en 41 in de huidige staat te verhuren. Vervolgens is een huurovereenkomst gesloten met eiseres ten aanzien van de woning [straat] 41 en met eiser ten aanzien van de woning [straat] 40.
Op 8 december 2011 zijn twee medewerkers van de SDD namens verweerder onaangekondigd bij eisers op huisbezoek geweest.
2.4.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB), zie onder meer de uitspraak van 11 april 2007 (LJN: BA2410), is geen sprake van een inbreuk op het huisrecht als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM als de rechthebbende toestemming heeft gegeven voor het binnentreden in de woning. Deze toestemming moet vrijwillig zijn verleend en op basis van ‘informed consent’. Dit houdt in dat de toestemming van de betrokkene berust op volledige en juiste informatie over de reden en het doel van het huisbezoek en over de gevolgen die het weigeren van toestemming voor de (verdere) verlening van bijstand heeft. Welke gevolgen voor de bijstandsverlening zijn verbonden aan het weigeren van toestemming hangt af van de vraag of een redelijke grond voor het huisbezoek bestaat. Is sprake van een redelijke grond, dan dient de betrokkene erop te worden gewezen dat het weigeren van toestemming tot gevolg kan hebben dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld en dat de bijstandsverlening wordt beëindigd. Ontbreekt een redelijke grond voor een huisbezoek, dan moet de betrokkene erop worden gewezen dat het weigeren van toestemming geen gevolgen heeft voor het vaststellen van zijn recht op bijstand. De bewijslast dat sprake is geweest van ‘informed consent’ bij de betrokkene voorafgaand aan het binnentreden van de woning rust op het bestuursorgaan.
Eiser heeft toestemming gegeven voor het binnentreden van de woning. Niet gebleken is dat de medewerkers van de SDD eiser hebben medegedeeld welke gevolgen aan het weigeren van toestemming voor de bijstandsverlening waren verbonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ‘informed consent’ bij eiser heeft ontbroken, zodat sprake is geweest van een inbreuk op het huisrecht als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM.
De CRvB heeft in zijn uitspraak van 24 november 2009 (LJN: BK4060) overwogen en beslist dat, indien ‘informed consent’ ontbreekt, maar wel een redelijke grond voor het huisbezoek aanwezig was, ondanks de schending van het huisrecht van de betrokkene, hetgeen is waargenomen en verklaard tijdens het huisbezoek toch aan de besluitvorming ten grondslag mag worden gelegd, indien niet kan worden gezegd dat het gebruik hiervan zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelend bestuursorgaan mag worden verwacht dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat indien betrokkene naar behoren zou zijn geïnformeerd en vervolgens zou hebben geweigerd aan het huisbezoek mee te werken, die weigering zou hebben meegebracht dat zijn recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, hetgeen – gegeven de aanwezigheid van een redelijke grond – evenzeer een grond vormt voor intrekking van bijstand.
Volgens de CRvB, zie onder meer in de hiervoor genoemde uitspraak van 24 november 2009, is sprake van een redelijke grond als voorafgaand aan – dat wil zeggen vóór of uiterlijk bij aanvang van – het huisbezoek duidelijk is dat er concrete objectieve feiten en omstandigheden zijn op grond waarvan redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van (de omvang van) het recht op bijstand en deze niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd.
Geoordeeld wordt dat in dit geval een redelijke grond voor het huisbezoek aan eisers aanwezig was. Het huisbezoek heeft immers plaatsgevonden nadat verweerder een tip had ontvangen dat eisers een gezamenlijke huishouding voeren, op basis waarvan verweerder op grond van informatie uit de GBA is gebleken dat eisers gehuwd zijn en naast elkaar wonen in twee doorgebroken woningen. Dit rechtvaardigde een huisbezoek met het oog op de vraag of de bijstand rechtmatig werd verleend.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat, nu een redelijke grond voor het huisbezoek aan eisers bestond, hetgeen is waargenomen en verklaard tijdens het huisbezoek aan de besluitvorming ten grondslag kon worden gelegd.
2.4.4. Tijdens het huisbezoek hebben de medewerkers van de SDD waargenomen dat op de voordeur van de woning [straat] 40 wordt verwezen naar de voordeur van de woning [straat] 41. Ook hebben zij waargenomen dat eiser na aanbellen de voordeur opende van [straat] 41, terwijl hij staat ingeschreven op [straat] 40. Verder hebben zij waargenomen dat enkele muren tussen de woningen [straat] 40 en 41 zijn doorgebroken.
De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksbevindingen toereikend zijn voor het standpunt dat eisers hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben. In dit kader wordt in het bijzonder betekenis gehecht aan de hiervoor genoemde waarnemingen tijdens het huisbezoek, alsmede aan de mededeling van [medewerker] van Tablis Wonen dat de muren tussen de woningen [straat] 40 en 41 zijn doorgebroken en dat deze woningen feitelijk één grote woning zijn. Voorts heeft eiser volgens verweerder tijdens het huisbezoek verklaard dat hij samen met zijn vrouw en de rest van zijn gezin in de woning woont en dat zij als één gezin in de woning leven. Weliswaar was hierbij geen tolk aanwezig, maar verweerder heeft ter zitting verklaard dat een kennis van eiser via de telefoon hetgeen werd besproken voor hem vertaalde. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen dat dit zo is gegaan.
Nu sprake is van twee verschillende huurovereenkomsten, twee aparte aansluitingen op de nutsvoorzieningen en de woningen afzonderlijk zijn geregistreerd, betekent dat niet dat eisers hun hoofdverblijf niet in dezelfde woning hebben. Bij de beoordeling of eisers hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben is namelijk de feitelijke woonsituatie doorslaggevend.
Niet in geschil is dat uit de relatie van eisers kinderen zijn geboren. Verweerder heeft zich dan ook, gelet op artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wwb terecht op het standpunt gesteld dat eisers een gezamenlijke huishouding voeren en dat zij als gehuwd kunnen worden aangemerkt.
Nu op grond het onweerlegbare vermoeden van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wwb is geconcludeerd dat sprake is van een gezamenlijke huishouding, behoefde verweerder geen onderzoek te verrichten naar de mate van financiële verstrengeling en/of wederzijdse zorg.
2.4.5. Door niet aan verweerder mede te delen dat zij vanaf 1 augustus 2011 een gezamenlijke huishouding voeren, hebben eisers de op hen rustende inlichtingenverplichting zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wwb geschonden. Eisers worden niet gevolgd in hun stelling dat verweerder bij het verstrekken van de uitkering aan eiseres van hun situatie op de hoogte was, althans kon zijn. Uit de rapportage van [SDD-medewerker], een medewerker van de SDD, van 28 juli 2011 volgt dat eiseres bij de aanvraag van haar uitkering aan verweerder in aanwezigheid van een tolk heeft medegedeeld dat zij niet getrouwd is en ook niet getrouwd is geweest. Ook volgt hieruit dat zij heeft verklaard dat zij vijf kinderen heeft en dat de vader van de kinderen nog in het buitenland verblijft. In de GBA was op dat moment niet vermeld dat eisers met elkaar getrouwd waren. De rechtbank kan eisers niet volgen in hun stelling dat zij er op mochten vertrouwen dat verweerder op de hoogte was van de situatie en er ook mee instemde, nu twee uitkeringen naar de norm voor een alleenstaande ouder werden toegekend.
2.4.6. Nu eisers in strijd met hun inlichtingenverplichting geen mededeling hebben gedaan van de aanwezige gezamenlijke huishouding, was verweerder bevoegd om met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de Wwb de bijstand van eiser naar de norm voor een alleenstaande ouder te herzien en de bijstand van eiseres eveneens naar de norm voor een alleenstaande ouder in te trekken over de periode van 1 augustus 2011 tot en met 30 november 2011. Dat de bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden onvoldoende is om de vaste lasten van eisers te voldoen, betekent niet dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. Overigens is ter zitting gebleken dat eisers, naast hun uitkering op grond van de Wwb, in verband met de hoge woonlasten bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag ten bedrage van € 291,11, een bijdrage voor de kosten van Eneco ten bedrage van € 146,- en een bijdrage voor de kosten van water ten bedrage van € 36,43 ontvangen.
2.4.7. Uit het bovenstaande volgt dat verweerder bevoegd was de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 augustus 2011 tot en met 30 november 2011 van eiseres terug te vorderen dan wel te verrekenen met de bijstandsuitkering van eiser. In hetgeen eisers hebben aangevoerd wordt geen grond gezien voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. Hieruit volgt tevens dat verweerder bevoegd was de terug te vorderen kosten te verrekenen met de bijstandsuitkering van eisers.
2.4.8. Op grond van de door verweerder gehanteerde beleidsregels bedraagt de aflossingsverplichting, indien de debiteur een inkomen heeft op bijstandsniveau, minimaal 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand, inclusief de vakantietoeslag, indien de vordering het gevolg is van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4.5. is overwogen, heeft verweerder het te verrekenen bedrag dan ook in redelijkheid kunnen vaststellen op 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
2.4.9. De beroepen zijn ongegrond.
2.5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht,
- verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.G.L. de Vette, rechter, en door deze en mr. E. Lunenberg, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op:
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep instellen. Het instellen van hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.