ECLI:NL:CRVB:2015:1633
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en toepassing van artikel 56, derde lid, van de Wet WIA
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam over de intrekking van een WIA-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 mei 2015 uitspraak gedaan in de zaak van de erven van een overleden verzekerde, die eerder een WGA-uitkering had ontvangen. De verzekerde had zijn uitkering per 1 januari 2013 ingetrokken gekregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van het feit dat hij meer verdiende dan 65% van zijn maatmaninkomen. De rechtbank had het beroep van de verzekerde ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat de termijn van één jaar voor de beëindiging van de uitkering begint op de dag dat iemand niet langer arbeidsongeschikt is, zonder dat een aanzegging van het Uwv vereist is. In hoger beroep hebben de erven van de verzekerde aangevoerd dat de termijn van één jaar een uitlooptermijn is die aan de verzekerde moet worden gecommuniceerd. De Raad heeft echter geoordeeld dat de feitelijke omstandigheden bepalend zijn en dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak van 24 december 2014. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank over de loonwaarde van de werkzaamheden van de betrokkene en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het verzoek om vergoeding van wettelijke rente wordt afgewezen.