In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin de rechtbank het bezwaar van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn WGA-uitkering te verlagen ongegrond verklaarde. Appellant, die zich volledig en blijvend arbeidsongeschikt acht, heeft aangevoerd dat zijn maatmanloon niet correct is vastgesteld en dat de geselecteerde functies niet passend zijn vanwege het ontbreken van adequate toiletvoorzieningen. De Centrale Raad van Beroep heeft de conclusies van de door hen ingeschakelde deskundige, prof. dr. E. Boven, gevolgd, die een zorgvuldig en inzichtelijk rapport heeft uitgebracht. De Raad concludeert dat het bestreden besluit van het Uwv op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust. De Raad heeft vastgesteld dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies terecht als passend zijn aangemerkt, ondanks de bezwaren van appellant over de toiletvoorzieningen. De Raad heeft ook geoordeeld dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1500,- aan appellant. Tevens is het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant, die in totaal € 3675,- bedragen. De uitspraak is gedaan op 24 april 2015.