ECLI:NL:CRVB:2015:1536

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
13-6657 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAZ-uitkering van een directeur-grootaandeelhouder en de toepassing van artikel 58 WAZ

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de WAZ-uitkering van appellant, die als directeur-grootaandeelhouder (dga) van een vennootschap was uitgevallen. Appellant ontving een WAZ-uitkering die laatstelijk was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%. Het Uwv heeft echter bij besluit van 16 november 2012 de WAZ-uitkering van appellant met toepassing van artikel 58 van de WAZ verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35% en een bedrag van € 9.975,59 teruggevorderd wegens onverschuldigd betaalde uitkering. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de door hem ontvangen beheersvergoeding van € 2.000,- per maand ten onrechte is aangemerkt als inkomsten uit arbeid. Het Uwv heeft echter gesteld dat appellant deze vergoeding als belastbare inkomsten heeft opgegeven aan de fiscus, wat door de belastingdienst is geaccepteerd.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv terecht de beheersvergoeding heeft aangemerkt als inkomsten uit arbeid en dat de toepassing van artikel 58 van de WAZ correct is geweest. Appellant heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die een afwijking van de fiscale keuze rechtvaardigen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

13/6657 WAZ
Datum uitspraak: 1 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 oktober 2013, 13/3366 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft R.J.M. de Booy hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2015. Namens appellant is verschenen drs. P.J.M. de Graaf. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.Na zijn uitval als directeur-grootaandeelhouder (dga) van [naam B.V.]. is appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%.
1.2.
Bij besluit van 16 november 2012 heeft het Uwv bepaald dat de WAZ-uitkering van appellant met toepassing van artikel 58 van de WAZ in verband met inkomsten uit arbeid met ingang van 1 januari 2009 wordt uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
25-35%. Bij afzonderlijk besluit van 16 november 2012 heeft het Uwv met toepassing van artikel 63 van de WAZ van appellant een bedrag van € 9.975,59 teruggevorderd terzake van over de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 november 2012 aan hem onverschuldigd betaalde WAZ-uitkering.
1.3.
Bij besluit van 2 mei 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 16 november 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat het Uwv hangende het beroep de grondslag van het bestreden besluit heeft gewijzigd. Gelet op de hoogte van het door appellant als dga ontvangen salaris, heeft het Uwv terecht artikel 58 van de WAZ toegepast en de
WAZ-uitkering van appellant met ingang van 1 januari 2009 uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%. De eerst ter zitting van de rechtbank namens appellant naar voren gebrachte stelling dat op het maandelijks salaris van appellant een bedrag van
€ 2.000,- in mindering had moeten worden gebracht, heeft de rechtbank als tardief gepasseerd. Ook de terugvordering heeft de rechtbank in stand gelaten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat het bij de door hem ontvangen vergoeding van € 2.000,- per maand of wel € 24.000,- per jaar gaat om een - in de bancaire wereld gebruikelijke - vergoeding voor het beheer van de door W.H. Naeije Holding B.V.
(per 1 januari 2009: € 1.366.748,-) respectievelijk Naeije-Verstraten ([woonplaats]) Beheer B.V. (per 1 januari 2009: € 2.752,043,-) aan de dochters van appellant respectievelijk de door de dochters beheerde vennootschappen geleende gelden (beheersvergoeding). Volgens appellant heeft het Uwv bij het bestreden besluit deze beheersvergoeding ten onrechte betrokken bij de vaststelling van de hoogte van de inkomsten uit arbeid.
3.2.
Het Uwv heeft er op gewezen dat appellant tegenover de fiscus te kennen heeft gegeven dat ook deze beheersvergoeding als belastbare inkomsten uit werk en woning (box 1) dienen te worden beschouwd, wat de fiscus in de periode hier van belang heeft geaccepteerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
het hoger beroep van appellant is gericht tegen de instandlating door de rechtbank van de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit.
4.2.
Gelet op de standpunten van partijen, zoals hiervoor onder 3.1 en 3.2 kort samengevat weergegeven, en onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting, ziet de Raad zich gesteld voor de vraag of het Uwv in het bestreden besluit bij de toepassing van artikel 58 van de WAZ terecht de door appellant in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2012 ontvangen beheersvergoeding heeft betrokken. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
4.3.
De Raad stelt voorop dat voor de toepassing van artikel 58 van de WAZ is vereist dat de bij de korting in aanmerking te nemen de WAZ inkomsten van een dga als inkomsten uit arbeid zijn verkregen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient bij de beantwoording van de vraag of de in aanmerking te nemen inkomsten uit arbeid zijn verworven in beginsel doorslaggevende betekenis toe te komen aan de in het kader van de fiscale wetgeving door de verzekerde gemaakte - en door de belastingdienst gehonoreerde - keuze. Van die keuze kan slechts worden afgeweken wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen (vgl. uitspraak van de Raad van 21 oktober 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU5218). Tussen partijen is niet in geschil dat appellant de beheersvergoeding in de periode hier van belang bij zijn aangiften voor de inkomstenbelasting tegenover de fiscus als belastbare inkomsten uit werk en woning in box 1 heeft verantwoord en dat deze keuze door de fiscus is geaccepteerd. Bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld, heeft appellant niet naar voren gebracht.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het Uwv over de periode hier in geding de door appellant ontvangen beheersvergoeding terecht heeft aangemerkt als inkomsten uit arbeid en op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan artikel 58, eerste lid, aanhef en onder b, van de WAZ.
4.5.
Tegen de terugvordering heeft appellant geen zelfstandige gronden naar voren gebracht.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.R. van Ravenstein

MK