ECLI:NL:CRVB:2015:1520
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning van hulp bij het huishouden op basis van medische beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van hulp bij het huishouden aan appellant, die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was vastgesteld op drie uren per week. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat het college de op basis van zijn medische beperkingen vastgestelde tijd voor hulp bij het huishouden had onderschat. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet met medische stukken heeft onderbouwd dat zijn beperkingen ernstiger zijn dan door het college is aangenomen. Het college had de benodigde tijd voor hulp bij het huishouden berekend op basis van de antwoorden van appellant tijdens een telefonisch indicatiegesprek, waarin zijn beperkingen bij het staan, lopen, reiken en tillen aan de orde kwamen. De Raad oordeelde dat het college zorgvuldig onderzoek had gedaan naar de beperkingen van appellant en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een medisch onderzoek vereisten. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat de toekenning van hulp bij het huishouden op basis van de door appellant verstrekte informatie adequaat was en dat er geen aanleiding was voor een hogere toekenning van uren. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige afweging van medische gegevens bij de toekenning van voorzieningen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning.