ECLI:NL:CRVB:2015:1520

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
12-6338 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van hulp bij het huishouden op basis van medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van hulp bij het huishouden aan appellant, die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was vastgesteld op drie uren per week. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat het college de op basis van zijn medische beperkingen vastgestelde tijd voor hulp bij het huishouden had onderschat. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet met medische stukken heeft onderbouwd dat zijn beperkingen ernstiger zijn dan door het college is aangenomen. Het college had de benodigde tijd voor hulp bij het huishouden berekend op basis van de antwoorden van appellant tijdens een telefonisch indicatiegesprek, waarin zijn beperkingen bij het staan, lopen, reiken en tillen aan de orde kwamen. De Raad oordeelde dat het college zorgvuldig onderzoek had gedaan naar de beperkingen van appellant en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een medisch onderzoek vereisten. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat de toekenning van hulp bij het huishouden op basis van de door appellant verstrekte informatie adequaat was en dat er geen aanleiding was voor een hogere toekenning van uren. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige afweging van medische gegevens bij de toekenning van voorzieningen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Uitspraak

12/6338 WMO
Datum uitspraak: 13 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
10 oktober 2012, 12/5003 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. de Boorder hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2015. Namens appellant is verschenen mr. De Boorder. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. Punter en N.A.B. Storm.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 29 februari 2012 heeft het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aan appellant drie uren per week hulp bij het huishouden toegekend voor de periode van 27 februari 2012 tot en met 16 februari 2014. Voor het licht huishoudelijk werk, het zwaar huishoudelijk werk, de was en voor de boodschappen is onderscheidenlijk
25 minuten, 100 minuten, 10 minuten en 30 minuten toegekend, na afronding tezamen drie uren per week.
1.2.
Bij besluit van 11 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 29 februari 2012 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het de benodigde tijd voor de huishoudelijke verzorging heeft berekend aan de hand van de door appellant in een telefonisch indicatiegesprek gegeven antwoorden over zijn aandoeningen en beperkingen. Hieruit is gebleken dat hij beperkingen heeft bij het staan en het lopen, dat hij slechts met één hand boven het hoofd kan reiken, dat hij niet kan knielen, hurken en bukken, dat hij alleen lichte dingen kan tillen en dat fysieke inspanning bovendien maar voor korte duur mogelijk is. Gezien deze beperkingen moet het zware huishoudelijke werk geheel worden overgenomen. Ook het doen van de zware boodschappen moet geheel worden overgenomen. Het lichte huishoudelijk werk en de was moeten gedeeltelijk worden overgenomen. In de omstandigheid dat het CIZ aan appellant bij besluit van 12 mei 2011 op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) een indicatie heeft verleend voor begeleiding en persoonlijke verzorging ziet het college geen reden om de toegekende tijd voor de hulp bij het huishouden te verhogen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat het bestreden besluit berust op voldoende zorgvuldig onderzoek naar de beperkingen van appellant. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college alsnog een medisch onderzoek had moeten doen plaatsvinden doen zich niet voor. De verleende indicatie op grond van de AWBZ bevat geen informatie die strijdig is met het bestreden besluit. In bezwaar en beroep heeft appellant de door het college vastgestelde lichamelijke beperkingen niet bestreden. Appellant heeft niet onderbouwd dat hij een deel van het lichte huishoudelijk werk niet zelf kan doen, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het college het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid en genomen. Het college had medisch onderzoek naar de beperkingen niet achterwege mogen laten. Appellant heeft verschillende lichamelijke klachten en daarnaast psychische problematiek. Door die combinatie van klachten heeft hij meer beperkingen dan waarvan het college is uitgegaan. Met zijn psychische problemen is geen rekening gehouden. Hij kan niet met zijn armen boven zijn hoofd reiken en als gevolg van longklachten en allergie kan hij de was niet opvouwen en opbergen en mag hij niet aan stof worden blootgesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit de gedingstukken en de daarop ter zitting van de Raad namens het college gegeven toelichting komt het volgende naar voren. Appellant heeft met tussenkomst van een consulent van de gemeente telefonisch het vragenformulier hulp bij het huishouden (formulier) ingevuld. In dit formulier wordt gevraagd naar de door hem ondervonden aandoeningen. Verder zijn er vragen over de aard en de mate van de ondervonden lichamelijke beperkingen, bijvoorbeeld bij het staan, het lopen, het reiken, het bukken en het tillen of als gevolg van last van ernstige vermoeidheid of inspanningstolerantie, en over het kunnen voeren van regie bij het huishouden. Op basis van de zo in kaart gebrachte beperkingen van appellant heeft het college de benodigde tijd voor hulp bij het huishouden met toepassing van geautomatiseerde rekenregels berekend op basis van de normtijden uit de Beleidsregels hulp bij het huishouden gemeente Den Haag 2009. Zo heeft het college bijvoorbeeld voor het doen van boodschappen op grond van de door appellant gegeven antwoorden tot uitgangspunt genomen dat appellant geen beperkingen heeft aan zijn handen en armen, maar wel problemen heeft met het lopen (wel in huis, buiten niet verder dan 400 meter) en staan (korter dan 15 minuten). Gelet hierop is het uitgangspunt voor de berekening dat de grote zware boodschappen moeten worden overgenomen en dat appellant de kleine boodschappen zelf kan doen. Dit leidt tot het toekennen tot de helft van de normtijd voor het doen van boodschappen, te weten 30 minuten per week. Ook voor het licht huishoudelijke werk en de was is volgens deze systematiek een berekening gemaakt van het benodigde aantal uren hulp bij de huishouding. Het zwaar huishoudelijk werk dient geheel overgenomen te worden.
4.2.
Gelet op de onder 4.1 weergegeven voorbereiding van het bestreden besluit is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit berust op zorgvuldig onderzoek naar de voor het toekennen van de voorziening hulp bij de huishouding relevante feiten en omstandigheden. Op grond van de door appellant gegeven antwoorden heeft het college rekening gehouden met aandoeningen aan botten, spieren, bindweefsel, organen, darmen, nieren, longen en luchtwegen en met COPD. Op basis hiervan heeft het college tot uitgangspunt genomen dat appellant met één arm niet kan reiken boven het hoofd, dat hij niet kan knielen, hurken of bukken, dat hij alleen licht kan tillen, dat hij beperkt is bij het lopen en het staan en dat hij last heeft van ernstige vermoeidheid of inspanningstolerantie. Uit de in bezwaar door appellant overgelegde indicatie van CIZ, die geldt voor de periode van mei 2011 tot en met mei 2026, blijkt voor zover van belang, dat aan appellant per week maximaal 1,9 uur zorg op grond van de AWBZ is toegekend voor begeleiding om hem te ondersteunen bij de zelfredzaamheid door het bieden van structuur. Blijkens het verslag van de hoorzitting in bezwaar zijn de beperkingen juist genoteerd op het formulier. Namens appellant heeft mr. De Boorder nog toegelicht dat appellant slechts incidenteel met een stok loopt en dat zijn woning niet is gesaneerd, omdat daartoe geen noodzaak bestaat. De Raad is van oordeel dat het college in de door appellant aangevoerde combinatie van aandoeningen bestaande uit bewegingsbeperkingen, taaislijmziekte, astma en psychische problemen geen aanleiding heeft hoeven zien tot het doen instellen van medisch onderzoek. Met de door appellant ondervonden beperkingen heeft het college immers al rekening gehouden via de van appellant verkregen antwoorden op het vragenformulier bij de aanvraag. De indicatie van CIZ voor begeleiding biedt zonder nadere onderbouwing van medische stukken, die ontbreekt, onvoldoende grondslag voor de conclusie dat appellant als gevolg van psychische klachten onvoldoende in staat zou zijn geweest om zijn voor het doen van het huishouden van belang zijnde klachten en beperkingen adequaat naar voren te brengen in het indicatiegesprek. Verder valt zonder nadere medische onderbouwing niet in te zien dat de gezondheidssituatie van appellant zodanig complex is dat het college, ook bij het tot uitgangspunt nemen van de door appellant opgegeven beperkingen, medisch advies had moeten inwinnen.
4.3.
De bij het bestreden besluit toegekende tijd voor hulp bij het huishouden bestaat naast de onder 4.1 besproken 30 minuten per week voor het doen van boodschappen en volledige overname van het zware huishoudelijk werk uit 25 minuten per week voor licht huishoudelijk werk. Hierbij is het college uitgegaan van gedeeltelijke overname van taken omdat appellant bij het opruimen en het stoffen hulp nodig heeft voor werkzaamheden onder en boven stahoogte. Ook bij de was, waarvoor 10 minuten per week is toegekend, is het college uitgegaan van gedeeltelijke overname. Het gaat dan om het ophangen en afhalen van zwaar en groot wasgoed. Appellant wordt in staat geacht in zijn eigen tempo lichte karweitjes in het huishouden te doen, zoals afwassen en was sorteren. Appellant heeft ook in hoger beroep niet met medische stukken onderbouwd dat het college de op basis van de antwoorden van appellant vastgestelde beperkingen heeft onderschat. Dat appellant als gevolg van longklachten en allergie de was niet kan opvouwen en opbergen en dat hij het licht huishoudelijk werk niet voor een deel zelf kan doen, omdat hij meer beperkingen heeft aan zijn armen dan waarmee het college rekening heeft gehouden of omdat hij niet aan stof mag worden blootgesteld volgt de Raad daarom niet.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en H.J. de Mooij en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) I. Mehagnoul

NK