Uitspraak
mr. M.K. Dekker.
OVERWEGINGEN
17 april 2007 een uitkering aangevraagd ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Bij deze aanvraag heeft appellant gesteld dat hij vanaf juni 1999 arbeidsongeschikt is.
2 augustus 1999 niet over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikt.
WAO-uitkering toegekend aan appellant, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Omdat de uitkering niet eerder dan een jaar voor de aanvraagdatum kan ingaan, heeft het Uwv de begindatum van de uitkering gesteld op 17 april 2006.
E.A.M. Schouten uit 2005 waarin staat dat er bij appellant in 2005 nog steeds sprake was van een ernstige psychiatrische stoornis. Appellant stelt dat hij als gevolg van deze stoornis niet in staat was om op enig moment voor 2007 een WAO-uitkering aan te vragen. Verder heeft appellant aangevoerd dat de hulpverleners van de Mesdagkliniek, waar hij tot 2005 verbleef, hem bij herhaling verkeerd hebben voorgelicht. Omdat hij in een TBS-kliniek verbleef was hij volledig afhankelijk van de hulpverleners en had hij niet de mogelijkheid om elders hulp te vragen.
6 maart 2013 waarin deze arts, onder verwijzing naar de beschikbare medische stukken, heeft geconcludeerd dat er geen reden is aan te geven waarom appellant niet eerder een
WAO-aanvraag had kunnen indienen. In hoger beroep heeft appellant geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is.
5 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6622), onbekendheid met het bestaan van een regeling als hier aan de orde geen bijzonder geval oplevert als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de WAO. Uit de door appellant in hoger beroep overgelegde financiële plannen uit 2009 en 2011 kan niet worden opgemaakt dat appellant in de periode voor 2007 op onjuiste wijze is voorgelicht over de mogelijkheid om een WAO-uitkering aan te vragen. Het betoog van appellant dat hij, omdat hij in een TBS-kliniek verbleef, geen mogelijkheid had om op andere wijze hulp in te schakelen, treft evenmin doel nu niet aannemelijk is gemaakt dat appellant niet in de gelegenheid was om - telefonisch - contact te hebben met anderen.
BESLISSING
P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2015.