ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6622

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/4926 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de ingangsdatum van een WAO-uitkering voor appellant, die in Duitsland woont en voorheen werkzaam was als maritiem douanebeambte in Nederland. Appellant had op 28 augustus 2008 een uitkering aangevraagd in verband met arbeidsongeschiktheid door complicaties van diabetes mellitus. Het Uwv kende hem een WAO-uitkering toe, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, met als ingangsdatum 28 augustus 2007, een jaar voor de aanvraagdatum. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid niet goed waren ingeschat en dat hij recht had op een eerdere ingangsdatum van de uitkering.

De Raad overwoog dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige voldoende had onderbouwd dat de opleiding van appellant, inclusief zijn LTS-diploma en werkervaring, gelijkgesteld kon worden aan een MBO-niveau 3 of VMBO-theoretisch, waardoor hij voldeed aan de diploma-eisen voor de geduide functies. De Raad bevestigde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de uitkering rechtvaardigden. Appellant had erkend dat hij niet eerder een aanvraag had ingediend omdat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid, maar onbekendheid met wet- en regelgeving vormt geen grond voor een bijzonder geval.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat het Uwv niet gebonden was aan buitenlandse arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen en dat de medische rapportages zorgvuldig waren uitgevoerd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met T. Hoogenboom als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 5 april 2013.

Uitspraak

11/4926 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 juli 2011, 10/1874 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 5 april 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.G. Voets, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Voets. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, thans woonachtig in Duitsland, is laatstelijk tot 1 februari 2000 in Nederland werkzaam geweest als maritiem douanebeambte. Op 28 augustus 2008 heeft hij een uitkering aangevraagd ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) in verband met klachten en beperkingen die verband houden met een complicatie bij een instabiele diabetes mellitus. Bij besluit van 2 december 2009 heeft het Uwv aan appellant een
WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Omdat volgens dat besluit de uitkering niet eerder dan een jaar voor de aanvraagdatum kan ingegaan, is de begindatum van de uitkering door het Uwv gesteld op 28 augustus 2007.
1.2. Bij besluit van 25 februari 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 december 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig te achten. Volgens de rechtbank is het Uwv niet gebonden aan arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen die gemaakt zijn door een buitenlandse, in dit geval Duitse, instantie. Ook zijn er geen bijzondere omstandigheden om de uitkering met een verdere terugwerkende kracht dan een jaar toe te kennen. Tenslotte heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een voldoende arbeidskundige grondslag.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn onderschat. Volgens hem had het Uwv de resultaten van het in Duitsland verrichte medisch onderzoek over moeten nemen. Met name heeft appellant erop gewezen dat hij door zijn beperkte gezichtsvermogen niet in staat is om beeldschermwerk te verrichten. Daarnaast heeft het Uwv onvoldoende gemotiveerd waarom de geselecteerde functies blijven binnen de belastbaarheid. In dit kader heeft appellant gesteld dat hij niet voldoet aan de diploma-eis. Appellant heeft voorts aangevoerd dat er wel degelijk bijzondere omstandigheden zijn om de uitkering eerder dan een jaar voor de aanvraag te laten ingaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld CRvB 10 juli 2008, LJN BD8563) is het Uwv niet gebonden aan een arbeidsongeschiktheidsoordeel van een buitenlands orgaan en is het Uwv voorts niet verplicht tot het integraal overnemen van een in het buitenland opgesteld belastbaarheidspatroon. Vereist is dat de opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is terug te voeren tot het in het buitenland verrichte onderzoek en dat de afwijkingen van het daar opgestelde belastbaarheidspatroon draagkrachtig zijn gemotiveerd. In het onderhavige geval is appellant in Duitsland gezien door arts dr. C. Zietlow en vormen de bevindingen van dat onderzoek de basis voor de mogelijkheden zoals die door de verzekeringsarts van het Uwv in de FML zijn weergegeven. Appellant is daarbij op een aantal aspecten beperkt geacht. In lijn met de constateringen door dr. Zietlow is appellant voor het gezichtsvermogen rechts beperkt voor nabijzien en verzien en links enkel voor het verzien, waarbij hij met twee ogen tegelijk in staat wordt geacht om te kunnen werken met een beeldscherm. Appellant kan het werken met een beeldscherm bovendien afwisselen met andere taken.
4.2. Nu de (bezwaar)verzekeringsartsen met de rapporten van 4 juni 2009, 10 februari 2010 en 6 juni 2011 op een zorgvuldige en inzichtelijke wijze zijn ingegaan op de beperkingen van appellant, ook waar het gaat om zijn gezichtsvermogen, en er geen reden is voor twijfel aan de juistheid van hun conclusies, bestaat er voor het Uwv geen reden hen niet te volgen in hun medisch oordeel. Daarbij betrekt de Raad dat appellant wat betreft het werken met een beeldscherm geen (medische) informatie heeft overgelegd die zijn standpunt ondersteunt.
4.3. Appellant kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij niet voldoet aan de in diverse functies gestelde diploma-eis “VMBO-theoretisch”. De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige voldoende heeft onderbouwd waarom de opleiding van appellant met zijn LTS-diploma, vervolgopleidingen en zijn ruime werkervaring minimaal gelijk te stellen is aan een voltooide opleiding op MBO-niveau 3 dan wel VMBO-theoretisch en hij dus voldoet aan de diploma-eis van de geduide functies.
4.4. Tenslotte moet het oordeel van de rechtbank worden onderschreven dat ten aanzien van appellant geen sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan de datum van ingang van de WAO-uitkering eerder kan worden gesteld dan de datum, gelegen één jaar voor de datum van de aanvraag van de uitkering. Appellant heeft erkend niet eerder een aanvraag te hebben ingediend omdat hij niet wist dat dit eerder moest. Naar vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld CRvB 16 maart 2007, LJN BA3061) levert onbekendheid met wet- en regelgeving, geen grond op om een bijzonder geval aanwezig te achten. Ook de omstandigheid dat, zoals appellant heeft gesteld, hij zich in een gecompliceerde internationale situatie bevond, levert
- wat van die grond overigens zij – niet een bijzonder geval op als hiervoor bedoeld.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en E.J. Govaers en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2013.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) J.R. Baas
GdJ