ECLI:NL:CRVB:2015:1482
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de indicatie voor AWBZ-zorg en de rol van de Zorgverzekeringswet in de zorgverlening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, geboren in 1951, heeft een aanvraag ingediend voor uitbreiding van haar zorgindicatie op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De Centrale Raad heeft vastgesteld dat appellante bekend is met diverse medische aandoeningen, waaronder hartproblemen en psychische klachten. CIZ, de instantie die verantwoordelijk is voor het toekennen van zorgindicaties, had eerder besloten om appellante geen indicatie voor begeleiding toe te kennen, omdat de huisarts had gerapporteerd dat haar psychische klachten in remissie waren.
De Raad heeft overwogen dat het aanvullend medisch advies van CIZ zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de medisch adviseur. De Raad concludeert dat de zorg die appellante nodig heeft, onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) valt en dat er geen noodzaak is voor extra begeleiding vanuit de AWBZ. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van CIZ niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellante niet had aangetoond dat zij schade had geleden. De Centrale Raad bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat appellante niet was aangewezen op AWBZ-zorg, aangezien de behandeling onder de Zvw valt.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste zorgindicatie en de rol van de Zvw in de zorgverlening. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, en de beslissing van de rechtbank wordt bevestigd.