ECLI:NL:CRVB:2008:BD1593
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Rechtmatigheid van de indicatiestelling voor huishoudelijke hulp en de mogelijkheid van terugwerkende kracht bij persoonsgebonden budgetten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin het beroep tegen een besluit van de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellante, die sinds een verkeersongeval in 1999 whiplashklachten heeft, had een persoonsgebonden budget (pgb) aangevraagd voor huishoudelijke verzorging. Dit budget was eerder toegekend voor een bepaalde periode, maar appellante verzocht om een tijdelijke uitbreiding van het aantal geïndiceerde uren. De rechtbank oordeelde dat appellante geen procesbelang had bij een rechterlijke beslissing over de rechtmatigheid van het besluit van CIZ, omdat de indicatiestelling betrekking had op een reeds verstreken periode en het met terugwerkende kracht toekennen van huishoudelijke hulp in natura niet mogelijk was.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank dit niet correct had onderkend. De Raad stelde vast dat er wel degelijk procesbelang was, aangezien appellante mogelijk schade had geleden door het niet toekennen van het pgb voor de gevraagde periode. De Raad verwees naar de ministeriële Regeling Subsidies AWBZ en Ziekenfondswet, waaruit bleek dat er geen belemmering was voor het met terugwerkende kracht verlenen van het pgb. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en wees de zaak terug naar de rechtbank Roermond voor verdere behandeling. Tevens werd CIZ veroordeeld in de proceskosten van appellante, die op € 644,-- werden begroot, en moest CIZ het griffierecht van € 103,-- vergoeden.