ECLI:NL:CRVB:2015:1481

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
11 mei 2015
Zaaknummer
14-982 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld en de medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ziekengeld van appellante, die als tomatenplukster heeft gewerkt en zich op 2 januari 2012 ziek meldde vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde het ziekengeld per 19 maart 2013, omdat appellante weer arbeidsgeschikt werd geacht. Na bezwaar werd deze beëindiging herroepen, maar het ziekengeld werd alsnog per 2 mei 2013 beëindigd, mede op basis van gynaecologische klachten die in bezwaar naar voren kwamen. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 18 maart 2015 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L. Kuijper, haar standpunt herhaald dat de beëindigingsdatum niet correct was, omdat zij op die datum pas door de verzekeringsarts hersteld was verklaard. Het Uwv, vertegenwoordigd door mr. W.M.J. Evers, stelde dat de beëindiging van het ziekengeld zorgvuldig was en dat de medische gegevens die door appellante waren ingediend geen aanleiding gaven voor een ander oordeel.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat de beëindiging van het ziekengeld per 2 mei 2013 niet onzorgvuldig was. De Raad concludeerde dat de ingezonden medische gegevens geen nieuwe inzichten boden die de eerdere besluiten konden ondermijnen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/982 ZW
Datum uitspraak: 29 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
16 januari 2014, 13/3883 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2015. Namens appellante is
mr. Kuijper verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft gewerkt als tomatenplukster. Zij heeft zich, nadat haar dienstverband was beëindigd, met ingang van 2 januari 2012 ziek gemeld vanwege psychische klachten.
1.2.
Bij besluit van 13 maart 2013 heeft het Uwv het aan appellante toegekende ziekengeld met ingang van 19 maart 2013 beëindigd omdat zij weer arbeidsgeschikt werd geacht voor haar laatste werk. Bij besluit van 8 mei 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 maart 2013 gegrond verklaard, dat besluit herroepen en het ziekengeld met ingang van 2 mei 2013 beëindigd. Aan de gewijzigde beëindigingsdatum liggen met name ten grondslag de in bezwaar bekend geworden gynaecologische klachten van appellante.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig en juist medisch onderzoek ten grondslag ligt, waarbij door de verzekeringsarts bezwaar en beroep de psychische en gynaecologische klachten voldoende zijn betrokken. De in beroep ingezonden gynaecologische gegevens over een curettage in oktober 2013 zijn volgens de rechtbank geen aanleiding voor een andere conclusie, gelet op de datum in geding.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat de beëindigingsdatum niet 2 mei 2013 kan zijn, omdat zij op die datum pas door de verzekeringsarts hersteld is verklaard. Verder heeft zij aangevoerd dat, gelet op de aanhoudende en toegenomen psychische en gynaecologische klachten, het Uwv nader onderzoek had moeten doen met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid. Daartoe heeft appellante aanvullende medische gegevens ingezonden. Het Uwv heeft, onder mededeling dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de ingezonden gegevens geen aanleiding ziet voor een ander standpunt, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.Voor het wettelijk kader verwijst de Raad naar overwegingen 4.1 tot en met 4.3 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De Raad onderschrijft de aangevallen uitspraak en de overwegingen waarop deze is gebaseerd. Evenals de rechtbank wordt geoordeeld dat de beëindiging van ziekengeld per
2 mei 2013 niet onzorgvuldig was. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven.
4.3.
Naar aanleiding van wat in hoger beroep is aangevoerd met verwijzing naar de ingezonden medische gegevens wordt evenmin aanleiding gevonden om anders te concluderen dan de rechtbank heeft gedaan. De ingezonden gegevens uit 2012 en 2013 waren reeds bekend en zijn door het Uwv en de rechtbank betrokken in de beoordeling. De overige gegevens hebben betrekking op de gezondheidssituatie van appellante na de datum in geding en bieden geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel over de situatie van appellante op 2 mei 2013. Ook de ter zitting ingebrachte brief van de behandelend gynaecoloog van 17 maart 2015, waarin melding wordt gemaakt van de aanhoudende gynaecologische klachten van appellante en het voornemen om haar baarmoeder te verwijderen biedt geen aanknopingspunten om te oordelen dat de gynaecologische klachten door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten tijde hier van belang zouden zijn onderschat. Daarbij wijst de Raad nog naar het in beroep door het Uwv ingezonden rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 december 2013, waarin is vermeld dat op de datum in geding geen sprake was van ernstig bloedverlies en waarbij rekening werd gehouden met periodiek kort ziekteverzuim vanwege appellantes aandoening. Het hoger beroep slaagt niet.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en J.S. van der Kolk en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2015.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) W. de Braal

HD