ECLI:NL:CRVB:2015:1420

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
6 mei 2015
Zaaknummer
13-5403 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om omzetting van zorg in natura naar een persoonsgebonden budget met terugwerkende kracht

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag door appellanten om een persoonsgebonden budget (pgb) te verkrijgen voor zorg die in natura is verleend aan hun overleden moeder. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep tegen het besluit van het Zorgkantoor gegrond verklaarde, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand liet. De moeder van appellanten had een indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en ontving deze zorg in natura. Na haar overlijden hebben appellanten een aanvraag ingediend voor omzetting van zorg in natura naar een pgb voor het zorgjaar 2010. Het Zorgkantoor weigerde deze aanvraag, omdat de moeder had gekozen voor zorg in natura en de aanvraag niet binnen een redelijke termijn was ingediend. De rechtbank oordeelde dat het Zorgkantoor onvoldoende had gemotiveerd waarom het pgb geweigerd werd, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het besluit omdat de moeder niet meer kon voldoen aan de verplichtingen die aan het pgb verbonden waren.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Zorgkantoor in redelijkheid de aanvraag voor het pgb heeft kunnen weigeren. De Raad stelt vast dat de moeder ten tijde van de aanvraag al was overleden en dat zij als budgethouder niet meer kon voldoen aan de verplichtingen die aan het pgb verbonden waren. De onbekendheid van appellanten met de mogelijkheid om een pgb aan te vragen, maakt niet dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden.

Uitspraak

13/5403 AWBZ
Datum uitspraak: 8 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
27 augustus 2013, 13/223 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellanten] te [woonplaats] (appellanten)
Achmea Zorgkantoor N.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.E. Blauw, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2015. Namens appellanten zijn verschenen mr. Blauw en R. Arbon en D.A.J. Brinkman als medegemachtigden. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Hartman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
De moeder van appellanten, [betrokkene] (hierna: betrokkene), beschikte over een indicatie voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de zorgfuncties persoonlijke verzorging, verpleging en begeleiding individueel, voor de periode van 19 februari 2010 tot aan de datum van haar overlijden. Het indicatiebesluit vermeldt dat de zorg wordt ontvangen in natura.
1.2.
Bij besluit van 17 november 2011 heeft het Zorgkantoor op verzoek van betrokkene met terugwerkende kracht een persoonsgebonden budget (pgb) aan betrokkene verleend voor het zorgjaar 2011 van € 128.687,82.
1.3.
Betrokkene is op 3 december 2011 overleden.
1.4.
Appellanten hebben op 23 februari 2012 met betrekking tot het zorgjaar 2010 een aanvraag gedaan om omzetting van zorg in natura naar een pgb.
1.5.
Bij besluit van 26 april 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 november 2012 (bestreden besluit), heeft het Zorgkantoor geweigerd om voor 2010 met terugwerkende kracht een pgb te verlenen. Het Zorgkantoor heeft hieraan ten grondslag gelegd dat betrokkene heeft gekozen voor zorg in natura en dat Stichting Thuiszorg Icare (Icare) deze zorg heeft verleend. Ook heeft het Zorgkantoor erop gewezen dat de aanvraag tot omzetting niet binnen een redelijke termijn is ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten, omdat het pgb op grond van artikel 4:35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden geweigerd. Omdat betrokkene is overleden, is zij niet meer in staat om aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen te voldoen.
3. Appellanten hebben zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten. Appellanten achten het onredelijk en in strijd met het motiverings-, het zorgvuldigheids- en het vertrouwensbeginsel om te verlangen dat betrokkene aan de verantwoordingsvoorschriften moet voldoen. Voorts hebben appellanten aangevoerd dat zij niet eerder wisten dat zij voor de geïndiceerde AWBZ-zorg een pgb konden aanvragen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het Zorgkantoor in redelijkheid heeft kunnen weigeren om voor 2010 met terugwerkende kracht een pgb aan betrokkene te verlenen.
4.2.
In artikel 4:35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
4.3.
Voor de ontvanger van een subsidie in de vorm van een AWBZ-pgb zijn de verplichtingen waaraan hij moet voldoen neergelegd in artikel 2.6.9 van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). Uit dit artikel volgt dat de budgethouder voorafgaand aan de zorgverlening schriftelijke afspraken met de zorgverlener dient te maken over de aard en de omvang van de te verlenen zorg en het toepasselijke tarief, dient hij binnen zes weken na de maand waarin de zorg is verleend de zorgverlener dient overeenkomstig deze afspraken te betalen en dient hij binnen zes weken na afloop van de subsidieperiode verantwoording af te leggen over de besteding van het pgb.
4.4.
Vast staat dat betrokkene reeds was overleden ten tijde van de aanvraag op 23 februari 2012 om een pgb voor 2010 en dat de zorg waarvoor het pgb is aangevraagd al was verleend. Hieruit volgt dat betrokkene als budgethouder niet meer zou hebben kunnen voldoen aan de aan het pgb verbonden verplichtingen van artikel 2.6.9 van de Rsa, zoals omschreven in overweging 4.3. Daarom is het Zorgkantoor op grond van artikel 4:35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb bevoegd om de verlening van een pgb te weigeren.
4.5.
De in artikel 4:35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb neergelegde bevoegdheid is een discretionaire bevoegdheid. Dit brengt met zich mee dat het Zorgkantoor bij de uitoefening van deze bevoegdheid de hierbij betrokken belangen dient te betrekken.
4.6.
Geoordeeld wordt dat de onbekendheid van betrokkene of appellanten met de mogelijkheid om voor de geïndiceerde zorg een pgb te ontvangen, niet maakt dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid van de bevoegdheid om een pgb te weigeren gebruik heeft kunnen maken. Daarbij weegt mee dat in het onder 1.1 bedoelde indicatiebesluit staat vermeld dat de verleende zorg op twee manieren kan worden verkregen: in de vorm van een pgb of als zorg in natura. Voor verdere informatie wordt in het besluit verwezen naar het Zorgkantoor. Appellanten of betrokkene hadden daarom op de hoogte kunnen zijn van de keuzemogelijkheid. Zij hadden het Zorgkantoor dan ook eerder kunnen verzoeken om de indicatie om te zetten in een pgb voor zover Icare de zorg niet in natura verleende. Dat met betrekking tot het zorgjaar 2011 die onbekendheid niet door het Zorgkantoor is tegengeworpen, leidt niet tot een ander oordeel nu ten tijde van die aanvraag, op 10 augustus 2011, het subsidiejaar 2011 nog niet was geëindigd.
4.7.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, met verbetering van de gronden voor bevestiging in aanmerking.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en A.J. Schaap en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) V. van Rij
IvR