ECLI:NL:CRVB:2015:1419
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening studiefinanciering en terugvordering op basis van woonadres in de gemeentelijke basisadministratie
In deze zaak gaat het om de herziening van studiefinanciering voor appellante, die door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap was toegekend op basis van de Wet studiefinanciering 2000. De minister had appellante voor het jaar 2012 als uitwonende studerende aangemerkt, maar heeft deze beslissing later herzien en appellante als thuiswonend aangemerkt. Dit leidde tot een terugvordering van een bedrag van € 1.706,10, dat als gevolg van de herziening te veel aan appellante was betaald. De minister baseerde zijn besluit op een controle van het woonadres van appellante, waaruit bleek dat zij niet op het GBA-adres woonde. Tijdens een huisbezoek op 26 september 2012 werd vastgesteld dat er nauwelijks persoonlijke spullen van appellante aanwezig waren en dat zij geen huissleutel had. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van de minister ongegrond, en appellante ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de minister voldoende bewijs had geleverd dat appellante niet op haar GBA-adres woonde. De bevindingen van het huisbezoek, waaronder de verklaring van de oom en de buurvrouw, waren doorslaggevend. Appellante had geen overtuigend tegenbewijs geleverd om de conclusie van de minister te weerleggen. De Raad oordeelde dat de verklaringen van appellante over de geringe hoeveelheid aangetroffen kleding en administratie niet voldoende waren om aan te tonen dat zij daadwerkelijk op het GBA-adres woonde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.