ECLI:NL:CRVB:2015:141
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand na huisbezoek en medewerkingsverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 1 januari 2002 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De aanleiding voor de intrekking was het vermoeden dat appellant niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres, wat leidde tot een huisbezoek door handhavingsspecialisten van de gemeente Amsterdam. Tijdens dit huisbezoek weigerde appellant om bepaalde informatie te verstrekken en toonde hij niet alle gevraagde ruimtes van zijn woning. Ondanks deze weigeringen, werden er tijdens het huisbezoek herenkleding en administratie op naam van appellant aangetroffen, wat erop wijst dat hij wel degelijk op het uitkeringsadres woonde. De Raad oordeelt dat de bevindingen van het huisbezoek onvoldoende basis bieden voor de conclusie van het college dat appellant niet op het uitkeringsadres woonde. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, en draagt het college op om opnieuw te beslissen op de bezwaren van appellant. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.960,-.