ECLI:NL:CRVB:2015:1408

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2015
Publicatiedatum
6 mei 2015
Zaaknummer
14-613 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onvoldoende procesbelang bij hulp bij het huishouden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een geschil over de toekenning van hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.H. Bulut-Yazir, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat haar slechts vier uur hulp per week toekende voor een bepaalde periode en het eerdere besluit om haar voor een half uur per week hulp te verlenen in stand hield. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 11 februari 2015 heeft de Raad zich de vraag gesteld of appellante voldoende procesbelang had bij de beoordeling van haar hoger beroep. De Raad heeft vastgesteld dat het bestreden besluit betrekking had op een periode in het verleden en dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij schade had geleden door de besluitvorming van het college. Bovendien was er sinds februari 2015 een nieuwe situatie ontstaan, omdat de inwonende dochter van appellante achttien jaar oud was geworden en ook van haar werd verwacht dat zij zorg verleende. Dit leidde de Raad tot de conclusie dat een beoordeling van het hoger beroep geen relevante gevolgen meer zou hebben voor de toekomst.

Daarom heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in aanwezigheid van griffier I. Mehagnoul, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

14/613 WMO
Datum uitspraak: 6 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
18 december 2013, 13/5435 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.H. Bulut-Yazir, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2015. Voor appellante is
mr. Bulut-Yazir verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.A. Bogaards.

OVERWEGINGEN

1. Bij beslissing op bezwaar van 3 september 2013 (bestreden besluit) heeft het college appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning in aanmerking gebracht voor hulp bij het huishouden voor vier uur per week in de periode van 12 november 2012 tot en met 8 december 2013. Voorts heeft het college wat betreft de periode van 9 december 2013 tot en met 9 november 2014 het primaire besluit van 16 november 2012 om appellante in aanmerking te brengen voor hulp bij het huishouden voor een half uur per week, in stand gelaten. Met betrekking tot deze laatste periode heeft het college zich op het standpunt gesteld dat van de inwonende volwassen zoon van appellante mag worden verwacht dat hij voor
4,5 uur per week gebruikelijke zorg verleent.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of appellante voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van haar hoger beroep. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 1 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM7208) is sprake van voldoende procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
4.2.
Naar het oordeel van de Raad heeft appellante onvoldoende procesbelang bij een beoordeling van haar hoger beroep. Het bestreden besluit heeft betrekking op een periode in het verleden en het betreft hulp bij het huishouden in natura. Voorts is namens appellante ter zitting van de Raad erkend dat niet aannemelijk is dat zij door de besluitvorming van het college schade heeft geleden. Daarbij komt dat ter zitting van de Raad is gebleken dat sinds februari 2015 een nieuwe situatie is ontstaan, aangezien de inwonende dochter van appellante in die maand achttien jaar oud is geworden en het college ook van haar verwacht dat zij gebruikelijke zorg verleent. Niet aannemelijk is daarom dat een beoordeling van het hoger beroep een uitstralende werking naar de toekomst kan hebben.
4.3.
Dit betekent dat de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) I. Mehagnoul

IJ