ECLI:NL:CRVB:2015:1408
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake onvoldoende procesbelang bij hulp bij het huishouden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een geschil over de toekenning van hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.H. Bulut-Yazir, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat haar slechts vier uur hulp per week toekende voor een bepaalde periode en het eerdere besluit om haar voor een half uur per week hulp te verlenen in stand hield. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 11 februari 2015 heeft de Raad zich de vraag gesteld of appellante voldoende procesbelang had bij de beoordeling van haar hoger beroep. De Raad heeft vastgesteld dat het bestreden besluit betrekking had op een periode in het verleden en dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij schade had geleden door de besluitvorming van het college. Bovendien was er sinds februari 2015 een nieuwe situatie ontstaan, omdat de inwonende dochter van appellante achttien jaar oud was geworden en ook van haar werd verwacht dat zij zorg verleende. Dit leidde de Raad tot de conclusie dat een beoordeling van het hoger beroep geen relevante gevolgen meer zou hebben voor de toekomst.
Daarom heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in aanwezigheid van griffier I. Mehagnoul, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.