ECLI:NL:RBDHA:2016:2118

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2016
Publicatiedatum
1 maart 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5929
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling procesbelang in bestuursrechtelijke zaak over hulp in de huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, dat haar voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 april 2015 hulp in de huishouding had toegekend voor drie uur per week in de vorm van zorg in natura. Eiseres stelde dat zij meer uren huishoudelijke hulp nodig had en ging in beroep tegen het bestreden besluit van 7 juli 2015, waarin het college haar bezwaar ongegrond had verklaard.

De rechtbank heeft allereerst beoordeeld of eiseres voldoende procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. Volgens vaste rechtspraak is procesbelang aanwezig wanneer het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en feitelijk betekenis heeft. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende procesbelang had, omdat het bestreden besluit betrekking had op een afgesloten periode in het verleden. Een uitspraak van de rechtbank zou feitelijk geen effect kunnen hebben, aangezien de gevraagde extra uren huishoudelijke hulp in die periode niet alsnog konden worden verleend.

De rechtbank concludeerde dat eiseres geen schadevergoeding claimde en dat het bestreden besluit geen uitstraling naar de toekomst had die voldoende was om het beroep inhoudelijk te toetsen. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 maart 2016, en eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/5929

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 maart 2015 in de zaak tussen

[eisers], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. G.C. Blom),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, verweerder

(gemachtigden: mr. A. Boere en B. van Jaarsveld).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 april 2015 hulp in de huishouding ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) toegekend voor drie uur per week in de vorm van zorg in natura.
Bij besluit van 7 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2016. Eiseres is verschenen, vergezeld door [persoon A] en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij beslissing op bezwaar van 7 juli 2015 heeft verweerder het primaire besluit van 13 januari 2015, waarbij aan eiseres voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 april 2015 hulp in de huishouding ingevolge de Wmo 2015 is toegekend voor drie uur per week in de vorm van zorg in natura, gehandhaafd.
2. Alvorens aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep te kunnen toekomen moet de rechtbank allereerst beoordelen of eiseres voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van het beroep. Volgens vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2015:1408) is daarvan alleen sprake indien het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het instellen van het beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
2.1 Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, gelet op de hiervoor geformuleerde uitgangspunten van de rechtspraak, onvoldoende procesbelang bij een beoordeling van haar beroep. Het bestreden besluit heeft betrekking op een afgesloten periode in het verleden (de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 april 2015) en het betreft hulp (bij het huishouden) in natura. Hieruit volgt dat een uitspraak van de rechtbank feitelijk geen effect kan hebben, nu de gevraagde extra uren huishoudelijke hulp in die periode niet alsnog kunnen worden verleend. In beroep is voorts gebleken dat verweerder eiseres tot 20 april 2015 zorg heeft geleverd op basis van de oude indicatie (zes uur per week). Dit betekent dat eiseres slechts over een zeer korte periode zorg op basis van de lagere indicatie heeft ontvangen. Zij heeft geen aanvullende zorg ingekocht, dus ook daarin ligt geen procesbelang besloten. Ter zitting heeft eiseres bevestigd ook geen schadevergoeding te claimen. Dat het bestreden besluit en daarmee de beoordeling ervan in beroep een uitstralende werking naar de toekomst kan hebben, zoals eiseres heeft betoogd, acht de rechtbank niet voldoende om het bestreden besluit inhoudelijk te toetsen. Elke aanvraag wordt, zoals verweerder ter zitting nog eens heeft bevestigd, op eigen merites op basis van de Wmo 2015 beoordeeld, en als eiseres het met toekomstige besluiten niet eens is, kan zij daartegen rechtsmiddelen aanwenden.
2.2 Het voorgaande betekent dat de rechtbank het beroep, wegens het ontbreken van procesbelang, niet-ontvankelijk zal verklaren.
2.3 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzitter, en mr. D.A.J. Overdijk en mr. M.M. Meessen, leden, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.