ECLI:NL:RBDHA:2016:2118
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling procesbelang in bestuursrechtelijke zaak over hulp in de huishouding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, dat haar voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 april 2015 hulp in de huishouding had toegekend voor drie uur per week in de vorm van zorg in natura. Eiseres stelde dat zij meer uren huishoudelijke hulp nodig had en ging in beroep tegen het bestreden besluit van 7 juli 2015, waarin het college haar bezwaar ongegrond had verklaard.
De rechtbank heeft allereerst beoordeeld of eiseres voldoende procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. Volgens vaste rechtspraak is procesbelang aanwezig wanneer het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en feitelijk betekenis heeft. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende procesbelang had, omdat het bestreden besluit betrekking had op een afgesloten periode in het verleden. Een uitspraak van de rechtbank zou feitelijk geen effect kunnen hebben, aangezien de gevraagde extra uren huishoudelijke hulp in die periode niet alsnog konden worden verleend.
De rechtbank concludeerde dat eiseres geen schadevergoeding claimde en dat het bestreden besluit geen uitstraling naar de toekomst had die voldoende was om het beroep inhoudelijk te toetsen. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 maart 2016, en eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.