ECLI:NL:CRVB:2015:1386
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder; kleindochter niet aangemerkt als kind in de zin van de WWB
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Zij verzocht om haar bijstand te wijzigen naar de norm voor een alleenstaande ouder, omdat haar kleindochter bij haar woont. De Raad oordeelde dat de kleindochter niet als kind in de zin van de WWB kan worden aangemerkt, omdat zij geen eigen of stiefkind is. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de kleindochter als pleegkind moet worden beschouwd, wat betekent dat appellante niet kan worden aangemerkt als alleenstaande ouder voor de toepassing van de WWB.
De Raad bevestigde dat appellante niet voldoet aan de definitie van alleenstaande ouder zoals vastgelegd in artikel 4 van de WWB. De kleindochter kan niet worden gezien als een kind in de zin van de wet, en appellante vormt met haar kleindochter geen gezin. Hierdoor is alleen appellante belanghebbende in de zin van artikel 18 van de WWB, en kan haar bijstand niet worden afgestemd op de omstandigheden van een alleenstaande ouder. De Raad verwierp ook het beroep van appellante op artikel 16 van de WWB, omdat zij wel recht heeft op bijstand, maar niet als alleenstaande ouder kan worden aangemerkt.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. De Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven tot een andere beslissing.