ECLI:NL:CRVB:2015:1325
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering wegens geen toegenomen arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich had gemeld voor toegenomen arbeidsongeschiktheid. Appellant, die eerder een WGA-uitkering ontving, had zijn uitkering in 2013 zien beëindigen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een nieuwe melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid in juni 2013, concludeerde het Uwv dat er geen toename van medische beperkingen was. Het Uwv weigerde de aanvraag voor een nieuwe WIA-uitkering, wat door appellant werd bestreden. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat er geen recht op een WIA-uitkering was ontstaan. De Raad benadrukte dat de wetgeving vereist dat er sprake moet zijn van een toename van de medische beperkingen die ten grondslag lagen aan de eerder toegekende uitkering. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en voegde daaraan toe dat de medische verklaring van de plastisch chirurg geen nieuwe informatie bood die de eerdere conclusies van het Uwv zou kunnen weerleggen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige, zoals door appellant was verzocht.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.