ECLI:NL:CRVB:2015:1321
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid college tot intrekking en terugvordering van persoonsgebonden budget
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Het geschil betreft de intrekking en terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan appellante was verleend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag bevoegd was om het pgb in te trekken, omdat appellante niet had gemeld dat haar zoon bij haar inwoonde, wat een wijziging in haar persoonlijke situatie vormde. De Raad bevestigde deze bevindingen en oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat haar inwonende zoon geen gebruikelijke zorg had kunnen verlenen. De Raad concludeerde dat het college in redelijkheid tot intrekking en terugvordering van het pgb had kunnen besluiten, en dat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om van dit besluit af te wijken. De Raad benadrukte dat appellante op de hoogte was van haar verplichtingen met betrekking tot het pgb en dat zij tijdig had moeten handelen.