ECLI:NL:CRVB:2015:1288

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
13-6549 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending inlichtingenverplichting en exploitatie hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die betrokken was bij een hennepkwekerij. Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Na informatie van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland over de betrokkenheid van appellant bij een hennepkwekerij, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. Dit onderzoek leidde tot de ontdekking van een hennepkwekerij met 16 planten, die door appellant werd geëxploiteerd. Appellant heeft geen melding gemaakt van deze activiteiten, wat een schending van de inlichtingenverplichting oplevert.

Op basis van de onderzoeksresultaten heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de bijstand van appellant herzien en de kosten van bijstand teruggevorderd. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellant geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad oordeelde dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/6549 WWB
Datum uitspraak: 21 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 oktober 2013, 13/2359 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.A. Zevenbergen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2015. Namens appellant is verschenen mr. Zevenbergen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D. Ahmed.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Nadat uit informatie van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland (politie) was gebleken dat appellant in de maand november 2012 verdacht werd van betrokkenheid bij een hennepkwekerij, heeft de sociale recherche, verbonden aan de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (sociale recherche), een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. Daarbij is gebruik gemaakt van de door de politie ter beschikking gestelde processen-verbaal. De sociale recherche heeft verder onder meer dossieronderzoek gedaan en appellant op 24 januari 2013 gehoord. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de politie op 13 november 2012 een door appellant geëxploiteerde hennepkwekerij in een wiettent met 16 hennepplanten heeft aangetroffen. Appellant heeft verklaard dat hij in juni 2012 met de hennepkwekerij is begonnen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het Rapport Uitkeringsfraude van 5 februari 2013.
1.3.
Op grond van de onderzoeksresultaten heeft het college bij besluit van 28 februari 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 april 2013 (bestreden besluit), de bijstand van appellant over de periode van 1 juni 2012 tot en met 13 november 2012 (periode in geding) herzien (lees: ingetrokken) en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 4.453,23 van appellant teruggevorderd. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant geen melding heeft gemaakt van de (exploitatie van de) hennepkwekerij en de inkomsten daaruit. Omdat appellant geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden over de exacte omvang van de hennepteelt, de oogsten en de daaruit ontvangen inkomsten, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vaststaat dat appellant in de periode in geding een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd en, door hiervan geen melding te maken bij het college, de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.
4.2.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor de intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan, over de desbetreffende periode recht op (aanvullende) bijstand bestond.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden. Appellant heeft echter aangevoerd dat aan de hand van de normen vastgesteld in het rapport van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie van 1 november 2010 (rapport BOOM) de (fictieve) inkomsten van appellant uit een hennepkwekerij met 16 hennepplanten kunnen worden vastgesteld. Appellant kan hierin niet worden gevolgd. Indien al grond zou bestaan om voor de berekening van de inkomsten van appellant bij het rapport BOOM aansluiting te zoeken, dan dient in elk geval voldoende duidelijkheid te bestaan over de herkomst van de productiemiddelen en de afzet van de oogst. Concrete en controleerbare gegevens hierover ontbreken echter. Zo heeft appellant geen gegevens willen verstrekken over de herkomst van de gebruikte kweekapparatuur, de herkomst van de hennepstekjes en van de opbrengst van de eerste oogst. Ten aanzien van de tweede oogst heeft appellant enkel verklaard dat deze oogst is mislukt. Ook het totaal aantal hennepplanten van de voorgaande oogsten kan niet op grond van concrete en verifieerbare gegevens worden vastgesteld. Voor het maximeren van de (fictieve) inkomsten van appellant hoefde het college dan ook geen aanleiding te zien.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het recht op bijstand in de periode in geding niet kan worden vastgesteld, zodat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de kosten van bijstand terug te vorderen.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en G.M.G. Hink en
M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2015.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) C. Moustaine

RH