ECLI:NL:CRVB:2015:1206

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
13-6976 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging uitkering op grond van de Wet WIA en de beoordeling van simulatie door appellante

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de uitkering van appellante op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die eerder het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de uitkering van appellante te beëindigen, had bevestigd. De rechtbank oordeelde dat appellante geen medische redenen had om de aangeboden klinische opname in het Sint Elisabeth Ziekenhuis te Tilburg te weigeren. Dit oordeel was gebaseerd op de bevindingen van verzekeringsartsen en de psychiater J.H.M. van Laarhoven, die concludeerden dat er sprake was van simulatie door appellante, wat betekent dat zij een psychiatrisch toestandsbeeld voorwendde.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en onderschrijft het oordeel dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van het Uwv had gevolgd, maar de Raad oordeelt dat de argumenten van appellante niet nieuw zijn en geen aanleiding geven om tot een ander oordeel te komen. De Raad wijst erop dat appellante door haar weigering om mee te werken aan een grondiger onderzoek, zelf heeft bijgedragen aan de onduidelijkheid over haar medische toestand.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 15 april 2015.

Uitspraak

13/6976 WIA
Datum uitspraak: 15 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
18 november 2013, 13/3017 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.P.M. Kouwenaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2015. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 12 december 2011 heeft het Uwv de met ingang van 4 augustus 2008 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), aan appellante toegekende uitkering met ingang van 14 februari 2012 beëindigd.
1.2.
Het Uwv heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar van appellante bij besluit van
15 februari 2012 ongegrond verklaard.
1.3.
Bij uitspraak van 14 september 2012 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 15 februari 2012 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen een nieuw besluit dient te nemen.
1.4.
Het Uwv heeft bij besluit van 28 maart 2013 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante opnieuw ongegrond verklaard. Op grond van nader onderzoek, in het kader waarvan appellante twee keer de gelegenheid is geboden mee te werken aan een diagnostische opname en een aanvullende motivering is gevraagd van J.H.M. van Laarhoven, is beslist dat de uitkering van appellante met ingang van 14 februari 2012 beëindigd blijft, omdat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het Uwv gevolgd kan worden in het standpunt dat appellante geen medische reden had de aangeboden klinische opname in het Sint Elisabeth Ziekenhuis in Tilburg te weigeren. Alleen een langere opname en observatie kan de door de behandelend psychiater van appellante gestelde diagnose (ernstig psychotisch toestandsbeeld in het kader van schizofrenie) bevestigen of ontkrachten. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het standpunt van appellante dat de vraagstelling aan het ziekenhuis sturend en suggestief was, niet kan worden gevolgd. De rechtbank ziet voldoende aanknopingspunten voor de aanname van het Uwv dat bij alle onderzoeken door verzekeringsartsen en de door het Uwv geraadpleegde psychiater J.H.M. van Laarhoven sprake is geweest van simulatie door appellante (het voorwenden van een psychiatrisch toestandsbeeld). Ten slotte overweegt de rechtbank dat eventueel bestaande onduidelijkheden omtrent de medische toestand van appellante voor haar risico komen nu zij, door medewerking te weigeren, een grondiger onderzoek naar haar situatie onmogelijk heeft gemaakt.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het Uwv heeft gevolgd in het standpunt dat voor appellante geen medische reden bestond de door het Uwv gewenste klinische opname in het door het Uwv aangewezen ziekenhuis in Tilburg te weigeren. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat het betoog van appellante dat de door het Uwv voorgestelde vraagstelling aan het ziekenhuis onaanvaardbaar subjectief en sturend is, niet slaagt. Appellante is voorts van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld voldoende aanknopingspunten te zien voor de aanname van het Uwv dat bij alle andere onderzoeken sprake is geweest van simulatie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat bij appellante geen sprake is van een (psychiatrische) ziekte of gebrek en de overwegingen waarop dat oordeel berust worden onderschreven. Hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, is nagenoeg een herhaling van de reeds in beroep aangevoerde gronden en biedt geen steun om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. Dat de rechtbank zou hebben miskend dat de diagnostische opname niet in het Sint Elisabeth Ziekenhuis te Tilburg zou kunnen plaatsvinden omdat psychiater Van Laarhoven eerder over appellante heeft gerapporteerd en als psychiater aan dit ziekenhuis verbonden is, wordt niet gevolgd. Uit de telefoonnotitie van 30 januari 2013 volgt immers dat ook een andere psychiater uit dit ziekenhuis het onderzoek had kunnen verrichten en dat het Uwv deze optie aan appellante heeft aangeboden. Evenwel heeft appellante (ook) dit geweigerd.
4.2.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en E.W. Akkerman en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) K. de Jong

MK