In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die in 2010 een uitzendovereenkomst had met [Uitzendbureau F.], was ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering en toeslag. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellante geen werkzaamheden heeft verricht en heeft de uitkering en toeslag met terugwerkende kracht ingetrokken. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar appellante ging in hoger beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat appellante niet heeft gewerkt. Er was geen objectieve medische beoordeling van appellante's gezondheid in 2010 en de verklaringen van (ex-)werknemers waren tegenstrijdig. De Raad oordeelde dat de beschikbare gegevens niet de conclusie konden dragen dat appellante niet aannemelijk is dat zij in 2010 werkzaamheden heeft verricht. De Raad heeft het bestreden besluit van het Uwv herroepen, waardoor de intrekking van de ZW-uitkering en toeslag verviel.
Daarnaast heeft de Raad het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand van appellante, die in totaal € 2.511,04 bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en bewijsvoering bij besluiten die de rechten van uitkeringsgerechtigden raken.