ECLI:NL:CRVB:2015:1173
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van AWBZ-zorg en de beoordeling van zintuiglijke handicaps
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van AWBZ-zorg aan appellante, die lijdt aan een hart- en vaataandoening, artrose en een visuele handicap. De appellante had eerder een indicatie gekregen voor zorgfuncties, maar het CIZ heeft deze indicatie herzien en besloten dat zij niet in aanmerking komt voor AWBZ-zorg. De Raad heeft vastgesteld dat appellante, ondanks haar visuele beperking, in staat is om zelfstandig haar administratie te regelen, haar daginvulling te organiseren en zich te verplaatsen. De Raad heeft daarbij geen contra-expertise ontvangen die de noodzaak voor AWBZ-zorg zou onderbouwen.
De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het CIZ ongegrond verklaard, en de Centrale Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de claim dat haar zeldzame oogziekte (POHS) niet adequaat werd meegenomen in de beoordeling, niet overtuigend geacht. De Raad heeft geconcludeerd dat de beperkingen die appellante ervaart niet als matig of ernstig kunnen worden gekwalificeerd, en dat zij niet voldoet aan de criteria voor begeleiding of persoonlijke verzorging zoals vastgelegd in de beleidsregels.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens en de toepassing van de geldende beleidsregels bij de beoordeling van aanvragen voor zorg. De Raad heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van het beleid, ondanks de bijzondere omstandigheden die appellante aanvoert. De beslissing van het CIZ om geen AWBZ-zorg toe te kennen is derhalve bevestigd.