ECLI:NL:CRVB:2015:1113

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
12-6024 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de WIA-uitkering. Appellant, die als meewerkend voorman in de interieurbouw werkte, meldde zich ziek in januari 2006 vanwege psychische klachten na een arbeidsconflict. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering van 7 januari 2008 tot 7 januari 2011 en had hem een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend vanaf 7 januari 2011. Echter, na een onderzoek door een verzekeringsarts concludeerde het Uwv dat appellant geschikt was voor passend werk, met bepaalde beperkingen. De WGA-uitkering werd vervolgens per 9 januari 2012 ingetrokken.

Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde het besluit. De rechtbank Utrecht verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, waarbij hij stelde dat de medische onderbouwing van het Uwv niet overeenkwam met de informatie van zijn behandelaars. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank terecht het medisch onderzoek van het Uwv had onderschreven en dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te raadplegen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de overwegingen van de rechtbank volledig onderschreven. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies voor appellant zijn belastbaarheid niet overschreden en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/6024 WIA
Datum uitspraak: 3 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
3 oktober 2012, 12/1854 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant], te [woonplaats] (appellant)
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Huisman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2014. Namens appellant is
mr. Huisman verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.M.M. Schalkwijk.
De behandeling van de zaak heeft gevoegd plaatsgevonden met zaak 13/4920 WIA. Na het onderzoek ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als meewerkend voorman interieurbouw voor 40 uur per week. Hij heeft zich met ingang van 9 januari 2006 ziek gemeld in verband met psychische klachten na een arbeidsconflict. Bij besluit van 18 maart 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant van 7 januari 2008 tot 7 januari 2011 recht had op een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 28 oktober 2010 heeft het Uwv appellant met ingang van 7 januari 2011 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend.
1.2.
In verband met een onderzoek naar door appellant verrichte werkzaamheden heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellant op 10 juni 2011 onderzocht en geconcludeerd dat appellant geschikt is voor passend werk. Appellant is beperkt ten aanzien van stress en voortdurende belasting van de rechterschouder met betrekking tot bovenhands werk. De verzekeringsarts heeft voorts beperkingen aangenomen in verband met werk dat langdurige geestelijke inspanning vergt, samenwerken, schrijven en beroepsmatig autorijden. De mogelijkheden en beperkingen van appellant zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 september 2011. Het op basis van deze FML uitgevoerde arbeidskundig onderzoek heeft uitgewezen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant moet worden vastgesteld op 30,79%. Daarop heeft het Uwv de WGA-uitkering van appellant bij besluit van 9 november 2011 met ingang van 9 januari 2012 ingetrokken.
1.3.
Naar aanleiding van het door appellant tegen het besluit van 9 november 2011 gemaakte bezwaar is appellant op verzoek van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv onderzocht door psychiater R.L. Leta. In dit onderzoek heeft Leta mede door appellant ingebrachte verklaringen van de appellant behandelend psychiater Staghouwer van
13 december 2011 en 28 februari 2012 betrokken. In zijn rapport van 1 maart 2012 heeft Leta geconcludeerd dat er bij appellant sprake is van een aanpassingsstoornis en vermijdende trekken in zijn persoonlijkheid, in verband waarmee voor hem met betrekking tot het persoonlijk functioneren beperkingen bestaan voor het inzicht in eigen kunnen, en met betrekking tot het sociaal functioneren voor het uiten van eigen gevoelens en het omgaan met conflicten. Van een ernstige psychiatrische stoornis is geen sprake. Anders dan de behandelaars van appellant heeft Leta niet de diagnoses ADHD en PTSS kunnen vaststellen. Evenmin is er volgens hem sprake van een persoonlijkheidsstoornis.
1.4.
In zijn rapport van 12 maart 2012 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bevindingen en conclusies van Leta gevolgd, inclusief de beperking met betrekking tot het inzicht in eigen kunnen, met de kanttekening dat deze beperking geen beletsel is voor passend werk, mits sprake is van vaste, bekende werkwijzen, voldoende structuur en afbakening van taken, alsmede een werksituatie zonder veelvuldige stoornissen en onderbrekingen en zonder continue blootstelling aan veelvuldige deadlines/productiepieken. Betreffende het sociaal functioneren heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in verband met het medicatiegebruik van appellant een nadere beperking aangenomen voor verhoogd persoonlijk risico. Voor een urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien. De aldus aangenomen beperkingen zijn vastgelegd in een FML van
12 maart 2012.
1.5.
Het op grond van deze FML uitgevoerde onderzoek van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv heeft uitgewezen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding (9 januari 2012) moet worden vastgesteld op 31,78%.
1.6.
Gelet op deze bevindingen heeft het Uwv het bezwaar van appellant bij besluit van
17 april 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank - zakelijk
weergegeven - overwogen geen aanleiding te zien het aan dit besluit liggende verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig te achten. Dat tussen psychiater Leta en de behandelend psychotherapeut van appellant geen overleg heeft plaatsgevonden, is geen reden waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bevindingen van Leta niet heeft mogen overnemen. Ook overigens heeft de rechtbank in de stukken en in hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd geen voldoende objectieve medische aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellant op de datum in geding zou hebben overschat. Ten slotte heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat appellant de voor hem geselecteerde functies kan verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit haaks staat op de door zijn behandelaars, onder wie in het bijzonder psychiater Staghouwer, verstrekte informatie. Dat het Uwv zonder enig overleg met Staghouwer tot de conclusie is gekomen dat appellant in staat is tot het fulltime verrichten van arbeid acht appellant onzorgvuldig. De informatie van de behandelaars biedt voldoende objectieve medische aanknopingspunten voor het oordeel dat de belastbaarheid van appellant is overschat dan wel dat deze informatie aanleiding geeft voor twijfel over de juistheid van de vaststelling daarvan. De rechtbank heeft ten onrechte nagelaten advies van een onafhankelijke medische deskundige in te winnen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid het medisch onderzoek van het Uwv onderschreven en terecht geoordeeld dat het expertiseverslag van Leta, dat aan die beoordeling ten grondslag is gelegd, als zorgvuldig kan worden gekenschetst. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten onderbouwd en aanmerkelijk gemaakt dat meer waarde moet worden gehecht aan het oordeel van Leta dan aan het oordeel van de behandelaars van appellant. De overwegingen ter zake van de rechtbank worden volledig onderschreven. In hoger beroep heeft appellant geen wezenlijk andere gezichtspunten of medische gegevens naar voren gebracht die tot een ander oordeel kunnen leiden. Uit het voorgaande volgt dat de Raad geen aanleiding ziet voor het raadplegen van een onafhankelijke deskundige. Ook het oordeel van de rechtbank dat de voor appellant geselecteerde functies zijn belastbaarheid niet overschrijden wordt onderschreven.
4.2.
Gelet op 4.1 slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) B. Rikhof

NK