ECLI:NL:CRVB:2015:1052

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
3 april 2015
Zaaknummer
13-4262 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op basis van verblijfstitel en internationale rechten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die de Servische nationaliteit heeft en in maart 2011 met haar zoon naar Nederland is gekomen. Appellante had kinderbijslag aangevraagd op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), maar deze aanvraag werd afgewezen omdat zij geen verblijfsvergunning had. De Sociale verzekeringsbank (Svb) handhaafde deze afwijzing in een beslissing op bezwaar, waarbij verwezen werd naar eerdere uitspraken van de Raad en de Hoge Raad. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante ongegrond.

In hoger beroep voerde appellante aan dat de Svb de individuele omstandigheden van haar en haar gehandicapte zoon had moeten meewegen. Tevens werd verzocht om het hoger beroep aan te houden totdat het VN-Mensenrechtencomité zou oordelen over klachten die door de gemachtigde van appellante waren ingediend. De Raad oordeelde echter dat het aanhouden van de procedure niet nodig was, gezien de onzekere tijdlijn van het VN-Mensenrechtencomité.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat appellante geen recht op kinderbijslag kon ontlenen aan het nationale recht en dat er geen internationale gronden waren aangevoerd die haar uitsluiting van de AKW-verzekering konden rechtvaardigen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen schrijnende omstandigheden waren die tot een andere conclusie zouden moeten leiden. De beslissing van de Svb werd derhalve in stand gehouden, en er was geen aanleiding voor schadevergoeding.

Uitspraak

13/4262 AKW
Datum uitspraak: 3 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
24 juli 2013, 13/1256 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Sprakel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft de Servische nationaliteit en is in maart 2011 met haar zoon [naam zoon], geboren [in] 2002, vanuit Servië naar Nederland gekomen. Op 28 maart 2012 heeft appellante kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 15 juli 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR1905). Deze aanvraag is afgewezen bij besluit van 31 mei 2012 omdat appellante geen verblijfsvergunning heeft.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 28 januari 2013 (bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 31 mei 2012 gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard. Hierbij is verwezen naar het arrest van de Hoge Raad op 23 november 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW7740) waarbij de uitspraak van de Raad van 15 juli 2011 is vernietigd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is aangevoerd dat de Svb de individuele omstandigheden van appellante en haar zoon had moeten meewegen, waarbij er nogmaals op is gewezen dat [naam zoon] gehandicapt is en daardoor extra kwetsbaar. Voorts is gevraagd het hoger beroep aan te houden totdat het Human Rights Committee (VN-Mensenrechtencomité) te Genève heeft geoordeeld naar aanleiding van een aantal klachten die de gemachtigde van appellante en zijn kantoorgenoten hebben ingediend naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2012.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht, wordt geen aanleiding gezien deze procedure aan te houden, nu het niet ondenkbeeldig is dat het nog geruime tijd zal duren voordat het VN-Mensenrechtencomité zijn inzichten zal hebben vastgesteld, nog daargelaten de vraag of een eventueel gegronde klacht (directe) consequenties heeft voor het onderhavige hoger beroep.
4.2.
Tussen partijen is in geschil het recht op kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2011 tot en met het tweede kwartaal van 2012.
4.3.
Niet in geschil is dat appellante aan het nationale recht geen recht op kinderbijslag kan ontlenen. In geschil is de vraag of uit het internationale recht moet worden afgeleid dat appellante, in de periode in geding, niet mag worden uitgesloten van de verzekering voor de AKW, op de grond dat zij niet beschikt over een verblijfstitel als in artikel 6, tweede lid, van de AKW genoemd.
4.4.
Nu namens appellante in hoger beroep geen nadere internationaalrechtelijke gronden zijn aangevoerd, wordt kortheidshalve volstaan met een verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 5 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:994) in een met het onderhavige geding vergelijkbare zaak. Van dusdanige schrijnende omstandigheden dat deze in het geval van appellante zouden moeten leiden tot het buiten toepassing laten van het koppelingsbeginsel, is ook hier niet gebleken. De in 4.3 geformuleerde vraag dient dan ook ontkennend te worden beantwoord.
4.5.
Nu uit het voorgaande volgt dat appellante geen recht heeft op kinderbijslag in de periode in geding, is er geen aanleiding de Svb te veroordelen tot vergoeding van schade.
4.6.
Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, dient te worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) S. Aaliouli
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

MK