ECLI:NL:CRVB:2015:1052
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering kinderbijslag op basis van verblijfstitel en internationale rechten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die de Servische nationaliteit heeft en in maart 2011 met haar zoon naar Nederland is gekomen. Appellante had kinderbijslag aangevraagd op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), maar deze aanvraag werd afgewezen omdat zij geen verblijfsvergunning had. De Sociale verzekeringsbank (Svb) handhaafde deze afwijzing in een beslissing op bezwaar, waarbij verwezen werd naar eerdere uitspraken van de Raad en de Hoge Raad. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante ongegrond.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de Svb de individuele omstandigheden van haar en haar gehandicapte zoon had moeten meewegen. Tevens werd verzocht om het hoger beroep aan te houden totdat het VN-Mensenrechtencomité zou oordelen over klachten die door de gemachtigde van appellante waren ingediend. De Raad oordeelde echter dat het aanhouden van de procedure niet nodig was, gezien de onzekere tijdlijn van het VN-Mensenrechtencomité.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat appellante geen recht op kinderbijslag kon ontlenen aan het nationale recht en dat er geen internationale gronden waren aangevoerd die haar uitsluiting van de AKW-verzekering konden rechtvaardigen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen schrijnende omstandigheden waren die tot een andere conclusie zouden moeten leiden. De beslissing van de Svb werd derhalve in stand gehouden, en er was geen aanleiding voor schadevergoeding.