ECLI:NL:CRVB:2015:105

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2015
Publicatiedatum
22 januari 2015
Zaaknummer
13-693 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om functieonderhoud in het kader van de Politiewet 2012

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, werkzaam als [naam functie A.] bij de afdeling [naam afdeling] van de Dienst [naam dienst], had een aanvraag om functieonderhoud ingediend. Deze aanvraag werd afgewezen door de korpschef, die stelde dat de taakomschrijving en functiebeschrijving van de appellant niet wezenlijk van elkaar afwijken. De appellant betoogde dat zijn functie in de loop der jaren was veranderd en dat hij feitelijk werkzaamheden verrichtte die meer overeenkwamen met die van een concerncontroller. De Raad oordeelde echter dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn werkzaamheden wezenlijk afwijken van de functietypering van Specialist 8. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van de appellant ongegrond was verklaard. De Raad concludeerde dat de korpschef terecht had gesteld dat de werkzaamheden van de appellant onder de functiebeschrijving van Specialist 8 vallen en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Datum uitspraak: 22 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 december 2012, 12/2307 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (de korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio [naam politieregio], ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellant heeft mr. V. Platteeuw, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Platteeuw en S. Janssen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Burghout en S. van Liempt.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 2002 werkzaam als [naam functie A.] bij de afdeling[naam afdeling] van de Dienst [naam dienst] van de (toenmalige) politieregio [naam politieregio].
1.2.
Nadat de korpschef appellant kenbaar had gemaakt dat hij in het kader van de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie het voornemen had de functie van [naam functie B] (Specialist 8) als uitgangspositie voor de toekomstige functie van appellant aan te merken, heeft appellant verzocht om functieonderhoud op grond van artikel 2 van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp).
1.3.
Bij besluit van 21 oktober 2011 heeft de korpschef de aanvraag om functieonderhoud afgewezen. Bij besluit van 24 oktober 2011 is de uitgangspositie van appellant ongewijzigd vastgesteld. Het tegen deze besluiten ingediende bezwaarschrift is bij besluit van 3 april 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het daartegen ingediende beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de taakomschrijving en de functiebeschrijving niet wezenlijk van elkaar afwijken. De korpschef heeft terecht gesteld dat de werkzaamheden die appellant verricht onder de functiebeschrijving Specialist 8 zijn te scharen.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
In artikel 2, tweede lid, van de Trfp is bepaald dat de ambtenaar in de aanvraag tot functieonderhoud aannemelijk maakt dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment in de referteperiode (dit is de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011) feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving. Is dit niet het geval, dan wijst het bevoegd gezag op grond van artikel 4 van de Trfp de aanvraag af.
3.2.1.
Appellant betoogt dat zijn functie als [naam functie A.] in de loop der jaren een andere inhoud heeft gekregen en dat hij feitelijk werkzaamheden verricht als concerncontroller. Appellant voert daartoe allereerst aan dat de korpschef voor de functiebeschrijving gebruik heeft gemaakt van een onjuiste taakinventarisatie. Appellant heeft in overleg met bureauchef B een taakinventaristie gemaakt, bestaande uit taakbestanddelen A, B en C, met een weergave van de taken per bestanddeel. De korpschef heeft deze taakinventarisatie aan de functiebeschrijving ten grondslag gelegd waarbij de aanduiding van taakbestanddeel A ‘Dienst/district’ ten onrechte is gewijzigd in ‘Ondersteuning/control’. Voorts heeft de korpschef ten onrechte de in eerste instantie in de taakinventarisatie opgenomen opmerking: “Ter vergelijking: de functie Specialist 11 in het team[naam afdeling] verricht werkzaamheden in complexere aandachtsgebieden met meer afbreukrisico. Daardoor vinden er over de voortgang van de processen met deze medewerkers meer afstemmingsmomenten plaats met bureauchef planning en control”.
3.2.2.
Dit betoog van appellant treft geen doel. De korpschef heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de aanduiding ‘ondersteuning/control’ in overeenstemming is met de feitelijke situatie. De onderdeelcontroller verricht de werkzaamheden “in het veld” bij de diensten/districten en legt daartoe verantwoording af aan de districtschef. Appellant verricht zijn werkzaamheden daarentegen vanuit de afdeling[naam afdeling]. Daarbij heeft de korpschef er op gewezen dat de werkzaamheden van appellant hoofdzakelijk ondersteunende werkzaamheden ten behoeve van de concerncontroller betreffen. De door appellant verrichte analyses en controlebevindingen dienen bij de concerncontroller te worden aangeleverd.
Het achterwege laten van de opmerking over de vergelijking met de Specialist 11 doet voorts geen afbreuk aan de in de taakinventarisatie beschreven taken. Het voorgaande betekent dat de korpschef de op voornoemde aspecten aangepaste taakinventarisatie heeft kunnen hanteren bij de functiebeschrijving van Specialist 8.
3.3.1.
Appellant heeft voorts aangevoerd dat zijn feitelijke werkzaamheden niet of nauwelijks zijn terug te vinden in de functietypering van Specialist 8, maar veeleer passen bij de functietypering van Specialist 9 (onderdeelcontroller) of Specialist 11 (concerncontroller).
3.3.2.
In het kader van een aanvraag om functieonderhoud gaat het echter niet om de beantwoording van de vraag of de feitelijk opgedragen werkzaamheden onder een andere functietypering kunnen worden gebracht, maar of de feitelijk opgedragen werkzaamheden wezenlijk afwijken van de voor betrokkene geldende functie en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functietypering. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord komt de vraag aan de orde op welke wijze de werkzaamheden en functie met elkaar in overeenstemming worden gebracht. Daarbij zijn aanpassing van de functietypering en inpassing in een andere generieke functie opties (uitspraak van 3 juli 2014,
3.3.3.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de feitelijk opgedragen werkzaamheden qua aard en omvang wezenlijk afwijken van de functietypering van de Specialist 8. Dat appellant zelfstandig adviserende werkzaamheden en analyses verricht kan niet tot een ander oordeel leiden, nu niet aannemelijk is geworden dat deze werkzaamheden anders dan ter ondersteuning van de werkzaamheden van de concerncontroller zijn verricht. De concerncontrollers gebruiken de input van de assistent controllers om een bestuursrapportage op te stellen. Het zijn voorts de concerncontrollers die het beleid voor het korps opstellen. De korpschef heeft er terecht op gewezen dat concerncontrollers in het algemeen wezenlijk andere werkzaamheden verrichten, zoals het opstellen van complexe adviezen en het analyseren van zaken van groot financieel belang. Daarmee is ook een groter afbreukrisico gemoeid. De korpschef heeft voorts aannemelijk gemaakt dat de terugkoppelingsrapportages die appellant opmaakt niet, zoals appellant betoogt, werkzaamheden betreffen op het niveau van de concerncontroller, maar via een gestandaardiseerd format de controle van de aangeleverde cijfers op onder meer tijdigheid en het op basis daarvan geven van een gestandaardiseerde prognose. Dat appellant op onderdelen werkzaamheden verricht die een concerncontroller ook verricht maakt niet dat werkzaamheden van appellant wezenlijk afwijken van de functietypering. De korpschef heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de grotendeels zelfstandige werkzaamheden van appellant op financieel terrein binnen toegewezen diensten zoals het toetsen van de begrotingsaanvraag en jaarplan, de budgetverdeling en interne en externe projectfinanciering voldoende zijn vervat onder hoofdbestanddeel ‘Controle’, in de bestanddelen ‘Verricht controle op financiële verslaglegging alsmede op gevolgde procedures en voorschriften’ en ‘Legt controle-bevindingen vast en rapporteert terzake’ en ‘Doet voorstellen voor verbetering en optimalisering van de interne controle’.
3.3.4.
Voor zover appellant meent dat dit laatstgenoemde bestanddeel niet juist is omdat hij de werkzaamheden van de onderdeelcontroller (Specialist 9) controleert en daarom deze werkzaamheden niet juist zijn weergegeven, heeft de korpschef aannemelijk gemaakt dat de gegevens die door de onderdeelcontroller vanuit de diensten en districten worden aangeleverd aan de afdeling[naam afdeling] door appellant via een vast format worden gecontroleerd op onder meer de tijdigheid van de aanlevering. Daarbij heeft de korpschef opgemerkt dat de door de onderdeelcontroller aangeleverde kwartaalrapportages in beginsel worden opgesteld door een financieel ondersteuner.
3.3.5.
Voor zover appellant heeft aangevoerd dat hij zelfstandig trekker is van projecten, is niet aannemelijk geworden dat deze trekkersrol van dien aard is dat hij wezenlijk afwijkt van de bestanddeel ‘Stuurt projecten aan gericht op implementatie van consequenties van gewijzigde regelgeving’. Deze werkzaamheden en de advisering door appellant aan zijn leidinggevende over de budgettering en het uitvoering geven aan beleid van de eigen portefeuille zijn voorts voldoende beschreven onder het hoofdbestanddeel ‘Ondersteuning’ in de bestanddelen ‘Assisteert bij werkzaamheden op financieel terrein, zoals totstandkoming en uitputting van begroting, budgettering en investeringen’, ‘Vertaalt wijziging in regelgeving op een specifiek taakveld in gevolgen voor de administratieve organisatie en procedures’ en ‘Doet voorstellen tot verbetering/optimalisering van de administratieve organisatie en procedures en aanpassing interne regelgeving op het taakveld’.
3.4.
Dat appellant niet alle in de functietypering opgenomen werkzaamheden verricht geeft evenmin aanleiding voor het oordeel dat de werkzaamheden wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving. De functietypering betreft een generieke functie en de daarbij gegeven beschrijving kan taken bevatten die feitelijk niet worden verricht. De korpschef heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de kerntaken van appellant in de functietypering voldoende zijn weergegeven.
3.5.
Het feit dat appellant voor zijn werkzaamheden een toelage ontving kan evenmin leiden tot het oordeel dat de feitelijk door appellant verrichte werkzaamheden afwijken van de functietypering. Voor zover appellant meent dat de functietypering ondergewaardeerd is, kan appellant daartegen opkomen indien en voor zover dat bij de functiewaardering aan de orde komt. Daarvan is in het voorliggende geval geen sprake.
3.6.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad zal de uitspraak van de rechtbank bevestigen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma als voorzitter en R. Kooper en M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2015.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) S.W. Munneke
sg