ECLI:NL:CRVB:2015:1047
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van toegenomen arbeidsongeschiktheid en voortzetting WAO-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. Appellant ontving sinds 12 januari 2006 een WAO-uitkering, vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 15-25%. Op 12 mei 2011 meldde appellant een toename van zijn arbeidsongeschiktheid, maar het Uwv besloot op 29 september 2011 dat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid en dat de uitkering ongewijzigd zou worden voortgezet. Dit besluit werd in een later bestreden besluit van 27 maart 2012 door het Uwv bevestigd, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. De rapporten toonden aan dat de klachten van appellant, waaronder allergische en psychische klachten, niet in relevante mate waren toegenomen ten opzichte van de situatie in 2005. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn klachten wel degelijk waren verergerd en dat de rechtbank onvoldoende waarde had gehecht aan het rapport van zijn behandelend psycholoog.
De Raad overwoog dat, hoewel appellant ernstige allergische klachten had, niet was aangetoond dat deze klachten waren verergerd. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat er geen toename van arbeidsongeschiktheid was binnen de relevante termijn van vijf jaar na de laatste vaststelling van arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding.