ECLI:NL:CRVB:2015:1036
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van kinderbijslag op basis van verblijfsstatus en internationale rechtsgronden
Op 3 april 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellante die kinderbijslag had aangevraagd voor haar drie kinderen. Appellante was in 2007 vanuit Irak naar Nederland gekomen en had aanvankelijk recht op kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Echter, na het verstrijken van haar verblijfsvergunning in 2011, werd haar recht op kinderbijslag beëindigd. In 2012 diende zij opnieuw een aanvraag in, maar deze werd afgewezen door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) omdat zij geen geldige verblijfsvergunning had. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.
In hoger beroep werd door appellante aangevoerd dat de Svb ten onrechte haar eerdere aanspraak op kinderbijslag niet had meegewogen. De Raad beoordeelde of appellante op basis van internationaal recht niet uitgesloten mocht worden van de verzekering voor de AKW, ondanks het ontbreken van een verblijfsvergunning. De Raad concludeerde dat er geen schrijnende omstandigheden waren die aanleiding gaven om het koppelingsbeginsel buiten toepassing te laten. De eerdere uitspraak van de Raad van 15 juli 2011 werd niet van toepassing verklaard, omdat de Svb hiertegen cassatie had ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht had op kinderbijslag in de periode van het derde kwartaal van 2011 tot en met het tweede kwartaal van 2012. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een schadevergoeding aan appellante en dat er geen veroordeling in proceskosten plaatsvond. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier S. Aaliouli, en werd openbaar uitgesproken op 3 april 2015.