ECLI:NL:CRVB:2015:1036

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
3 april 2015
Zaaknummer
13-1542 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van kinderbijslag op basis van verblijfsstatus en internationale rechtsgronden

Op 3 april 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellante die kinderbijslag had aangevraagd voor haar drie kinderen. Appellante was in 2007 vanuit Irak naar Nederland gekomen en had aanvankelijk recht op kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Echter, na het verstrijken van haar verblijfsvergunning in 2011, werd haar recht op kinderbijslag beëindigd. In 2012 diende zij opnieuw een aanvraag in, maar deze werd afgewezen door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) omdat zij geen geldige verblijfsvergunning had. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.

In hoger beroep werd door appellante aangevoerd dat de Svb ten onrechte haar eerdere aanspraak op kinderbijslag niet had meegewogen. De Raad beoordeelde of appellante op basis van internationaal recht niet uitgesloten mocht worden van de verzekering voor de AKW, ondanks het ontbreken van een verblijfsvergunning. De Raad concludeerde dat er geen schrijnende omstandigheden waren die aanleiding gaven om het koppelingsbeginsel buiten toepassing te laten. De eerdere uitspraak van de Raad van 15 juli 2011 werd niet van toepassing verklaard, omdat de Svb hiertegen cassatie had ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht had op kinderbijslag in de periode van het derde kwartaal van 2011 tot en met het tweede kwartaal van 2012. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een schadevergoeding aan appellante en dat er geen veroordeling in proceskosten plaatsvond. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier S. Aaliouli, en werd openbaar uitgesproken op 3 april 2015.

Uitspraak

13/1542 AKW
Datum uitspraak: 3 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
27 februari 2013, 12/3752 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn nog nadere stukken aan de Raad toegezonden.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is in 2007 met haar drie kinderen, geboren in 1994, 1996 en 2004 vanuit Irak naar Nederland gekomen. Haar echtgenoot heeft zich later bij hen gevoegd. Aanvankelijk had appellante een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en ontving zij kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Bij besluit van 1 september 2011 is echter aan appellante meegedeeld dat zij vanaf het derde kwartaal van 2011 geen recht meer heeft op kinderbijslag omdat zij geen geldige verblijfsvergunning in Nederland meer heeft. Op
13 maart 2012 heeft appellante opnieuw kinderbijslag aangevraagd ten behoeve van haar kinderen, waarbij zij een beroep heeft gedaan op de uitspraak van de Raad van 15 juli 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR1905). Bij beschikking van 10 juni 2013 is door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan appellante met ingang van 26 maart 2013 weer een verblijfsvergunning verleend.
1.2.
Bij besluit van 16 april 2012 heeft de Svb de aanvraag om kinderbijslag afgewezen omdat appellante geen verblijfsvergunning heeft en daarom niet verzekerd is voor de AKW. Aan de uitspraak van de Raad van 15 juli 2011 wordt geen uitvoering gegeven, omdat tegen die uitspraak door de Svb beroep in cassatie is ingesteld.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 27 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 16 april 2012 gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW7740) ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is namens appellante herhaald dat de Svb ten onrechte niet heeft meegewogen dat appellante haar eerdere aanspraak op kinderbijslag is verloren. Hierbij is er als nadere grond op gewezen dat het hierboven genoemde arrest van de Hoge Raad voor de gemachtigde van appellante en zijn kantoorgenoten aanleiding is geweest om een klacht in te dienen bij het Human Rights Committee (VN-Mensenrechtencomité) te Genève.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil het recht op kinderbijslag over het derde kwartaal van 2011 tot en met het tweede kwartaal van 2012.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante ten tijde in geding aan het nationale recht geen recht op kinderbijslag kan ontlenen. In geschil is de vraag of uit het internationale recht moet worden afgeleid dat appellante, in de periode in geding, niet mag worden uitgesloten van de verzekering voor de AKW, op de grond dat zij niet beschikte over een verblijfstitel als in artikel 6, tweede lid, van de AKW genoemd.
4.3.
Nu namens appellante in hoger beroep geen nadere internationaalrechtelijke gronden zijn aangevoerd, wordt kortheidshalve volstaan met een verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 5 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:994) in een met het onderhavige geding vergelijkbare zaak. Van dusdanige schrijnende omstandigheden dat deze in het geval van appellante zouden moeten leiden tot het buiten toepassing laten van het koppelingsbeginsel, is ook hier niet gebleken. Het feit dat appellante eerder wel aanspraak had op kinderbijslag maakt dit niet anders. Ook hetgeen door de gemachtigde in de klacht aan het VN-Mensenrechtencomité naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. De in 4.2 geformuleerde vraag dient dan ook ontkennend te worden beantwoord.
4.4.
Nu uit het voorgaande volgt dat appellante geen recht heeft op kinderbijslag in de periode in geding, is er geen aanleiding de Svb te veroordelen tot vergoeding van schade.
4.5.
Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) S. Aaliouli
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

MK