ECLI:NL:CRVB:2015:1010
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake Ziektewet-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 9 april 2013 het beroep van appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellant had zich op 25 maart 2007 ziek gemeld voor zijn werk als schoonmaker op Schiphol en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Later, op 5 februari 2012, meldde hij zich opnieuw ziek vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde echter de uitkering per 22 maart 2009, omdat appellant geschikt werd geacht voor andere functies. Na een aantal besluiten en bezwaarprocedures, waarbij het Uwv op 3 januari 2013 alsnog de ZW-uitkering over een bepaalde periode hervatte, verklaarde de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 5 oktober 2012 niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat het Uwv met het gewijzigde besluit van 3 januari 2013 volledig tegemoet was gekomen aan het bezwaar van appellant, waardoor er geen procesbelang meer was voor het beroep tegen het eerdere besluit. Appellant was het hier niet mee eens en stelde hoger beroep in, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat volledig was tegemoetgekomen aan zijn bezwaar. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat appellant geen procesbelang had bij de beoordeling van het eerdere besluit, omdat het Uwv met het latere besluit zijn belangen had behartigd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M. Greebe als voorzitter en J.J.T. van den Corput en D.S. de Vries als leden, in aanwezigheid van griffier G.J. van Gendt.