ECLI:NL:CRVB:2014:966
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van nabestaandenuitkering op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot de nabestaandenuitkering van appellante. Appellante ontving een weduwepensioen dat was omgezet naar een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw). De Svb heeft haar uitkering beëindigd en teruggevorderd op basis van de veronderstelling dat appellante samenwoonde met een betrokkene in België. Dit leidde tot een onderzoek door de Svb naar de rechtmatigheid van de uitkering, waarbij onder andere getuigenverklaringen van buurtbewoners en een checklist van appellante zijn gebruikt. De Raad oordeelde dat de Svb onvoldoende bewijs had geleverd voor de claim van gezamenlijke huishouding, en dat de besluiten tot beëindiging en terugvordering niet zorgvuldig waren voorbereid. De Raad vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en herstelde de besluiten van de Svb, waarbij de wettelijke rente over het teruggevorderde bedrag werd toegewezen. Tevens werd de Svb veroordeeld tot vergoeding van de kosten van appellante, die in totaal € 5.357,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en bewijsvoering bij besluiten over sociale uitkeringen.