ECLI:NL:CRVB:2014:965

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
25 maart 2014
Zaaknummer
12-3243 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering schadevergoeding en wettelijke rente over nabetaling pensioen na onrechtmatige besluitvorming door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant en appellante, beiden woonachtig in Spanje, ontvingen na hun scheiding vanaf juli 2006 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor alleenstaanden. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft in 2011 het pensioen van beide appellanten herzien naar een pensioen voor samenwonenden, wat leidde tot een nabetaling van de pensioenen en de toekenning van wettelijke rente over deze nabetalingen. Appellant verzocht echter om een schadevergoeding van € 23.000,-, die hij stelde te hebben geleden door het niet tijdig uitbetalen van zijn pensioen.

De Raad heeft vastgesteld dat de Svb aan zijn verplichtingen heeft voldaan door de wettelijke rente over de nabetaling toe te kennen. De Raad oordeelde dat er geen grond bestond voor een zelfstandige schadevergoeding naast de wettelijke rente, omdat de schade die appellant claimde voortvloeide uit het onrechtmatig besluit van de Svb. De Raad heeft de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding door de Svb bevestigd, en het hoger beroep van appellant verworpen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

12/3243 AOW, 12/3244 AOW, 12/4701 AOW, 12/4702 AOW
Datum uitspraak: 25 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2012, 11/2927, 11/3607, 12/1340 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en[appellante] (appellante), beiden te [woonplaats] (Spanje)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft, mede namens appellante, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2014. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen - na hun scheiding - vanaf juli 2006 beiden een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een alleenstaande.
1.2.
Bij afzonderlijke besluiten van 8 februari 2011 heeft de Svb het ouderdomspensioen van appellant en appellante met ingang van juli 2009 herzien naar een ouderdomspensioen voor een samenwonende.
1.3.
Bij besluiten van 16 juni 2011 (bestreden besluit 1) en 20 juni 2011 (bestreden besluit 2) heeft de Svb de bezwaren van appellant respectievelijk appellante gegrond verklaard en de besluiten van 8 februari 2011 herroepen. Dit heeft geleid tot een nabetaling van de pensioenen over de periode van februari 2011 tot en met mei 2011. De Svb heeft tevens wettelijke rente toegekend over deze nabetalingen.
1.4.
Bij besluit van 24 november 2011 heeft de Svb het verzoek van appellant om vergoeding van schade tot een bedrag van € 23.000,- afgewezen.
1.5.
Bij besluit van 16 februari 2012 (bestreden besluit 3) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 24 november 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3.
Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op het verhandelde ter zitting is het geding in hoger beroep beperkt tot de vraag of de afwijzing van het verzoek van appellant om vergoeding van schade tot een bedrag van
€ 23.000,- terecht in stand is gelaten.
4.2.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij als gevolg van de onrechtmatige besluitvorming door de Svb een inkomensverlies heeft geleden en dat hij daardoor in de periode van februari 2011 tot en met mei 2011 niet in staat was zijn aandelenportefeuille te beheren. Hij was genoodzaakt zijn aandelen met verlies te verkopen en opties tegen een hogere prijs te kopen, wat heeft geresulteerd in een schade van € 23.000,-.
4.3.
De materiële schade die appellant stelt te hebben geleden en waarvan hij vergoeding wenst, vloeit voort uit het - ten gevolge van het onrechtmatige besluit van 8 februari 2011 - niet tijdig uitbetaalde pensioen over de periode van februari 2011 tot en met mei 2011.
4.4.
Voor de vaststelling van schade moet zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht (CRvB 27 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT7159). Artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) normeert de omvang en de duur van een civielrechtelijke schadevergoedingsverplichting. Artikel 6:119, eerste lid, van het BW bepaalt dat schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar in verzuim is geweest.
4.5.
Bij besluit van 16 juni 2011 heeft de Svb aan appellant wettelijke rente toegekend over de nabetaling van het pensioen. Die toekenning heeft appellant op zichzelf niet betwist. Hiermee heeft de Svb voldaan aan zijn verplichting de schade te vergoeden die appellant heeft geleden ten gevolge van het niet tijdig uitbetalen van het pensioen. Dit brengt mee dat geen grond bestaat voor zelfstandige vergoeding van de beweerdelijk geleden schade van € 23.000,- die appellant naast de wettelijke rente heeft verzocht.
4.6.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. de Korte als voorzitter en W.F. Claessens en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van C.E.M. van Paddenburgh als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2014.
(getekend) O.L.H.W.I. de Korte
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh

RB