ECLI:NL:CRVB:2014:938
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ingezetenschap en AOW-verzekering van appellante na binnenkomst in Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante, die op 4 september 1978 vanuit Curaçao naar Nederland kwam, heeft betoogd dat zij vanaf dat moment als ingezetene van Nederland moet worden aangemerkt en dus verzekerd was voor de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) had echter vastgesteld dat appellante niet verzekerd was voor de AOW van haar vijftiende verjaardag tot drie jaar na haar binnenkomst in Nederland. De Svb concludeerde dat er pas drie jaar na haar aankomst een duurzame band van persoonlijke aard tussen appellante en Nederland bestond.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Appellante had een tijdelijke verblijfsvergunning voor studieredenen en ontving een studiebeurs vanuit Curaçao. De Raad oordeelde dat de intentie van appellante om na haar studie in Nederland te blijven, niet voldoende was om aan te nemen dat zij vanaf haar aankomst als ingezetene moest worden aangemerkt. De Raad verwees naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad en benadrukte dat de beoordeling van ingezetenschap afhankelijk is van de omstandigheden en dat de Svb beleidsregels kan opstellen, maar deze niet bindend zijn voor de rechter.
Uiteindelijk concludeerde de Raad dat er geen aanleiding was om eerder dan drie jaar na haar binnenkomst in Nederland tot ingezetenschap te concluderen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen toepassing gegeven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.