In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1994 een uitkering ontvangt na een diagnose van borstkanker. In 2009 heeft het Uwv haar uitkering herzien naar een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Appellante is het niet eens met deze herziening en stelt dat haar beperkingen, met name als gevolg van sociale fobie en een persoonlijkheidsstoornis, onvoldoende zijn meegenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak in hoger beroep behandeld, waarbij deskundigen zijn geraadpleegd. De deskundige drs. R. Hondius en superviserend psychiater dr. E. van Duijn hebben rapporten uitgebracht over de beperkingen van appellante. De Raad oordeelt dat de deskundigen niet aannemelijk hebben geacht dat er sprake is van energetische beperkingen die aanleiding geven tot een urenbeperking. De Raad concludeert dat de FML de beperkingen van appellante niet onderschat en dat de geselecteerde functies passend zijn. Daarnaast heeft appellante verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat door de Raad wordt erkend. De Raad besluit het onderzoek te heropenen om te beslissen over het verzoek om schadevergoeding en merkt de Staat der Nederlanden aan als partij in deze procedure.