ECLI:NL:CRVB:2014:915

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
12-3264 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de toekenning van hulp bij het huishouden aan appellante op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college van burgemeesters en wethouders van Heerlen had aan appellante hulp bij het huishouden toegekend voor 2 uur en 30 minuten per week in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat haar medische klachten zodanig zijn dat zij recht heeft op tenminste vijf uur hulp per week.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarbij zij zich baseerde op medische adviezen van de GGD-arts en andere relevante rapporten. De rechtbank concludeerde dat het college op goede gronden had besloten om de hulp te beperken tot 2 uur en 30 minuten per week. In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe argumenten of medische stukken ingediend die de eerdere beslissing konden onderbouwen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en bevestigd dat het college de toekenning van de hulp op juiste wijze heeft vastgesteld. De Raad heeft vastgesteld dat appellante en haar echtgenoot, ondanks hun beperkingen, in staat zijn om de huishoudelijke taken te verrichten binnen de toegekende tijd. De Raad heeft ook opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van appellante is afgewezen.

Uitspraak

12/3264 WMO
Datum uitspraak: 5 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
30 mei 2012, 12/177 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te[woonplaats] (appellante)
het college van burgemeesters en wethouders van Heerlen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.M.J.P. Penners, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2014. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Uland.

OVERWEGINGEN

1.1. Het college heeft aan appellante bij besluit van 1 augustus 2011 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning hulp bij het huishouden over de periode van 1 augustus 2011 tot en met 1 augustus 2016 toegekend. De omvang van de hulp bedroeg 2 uur en 30 minuten per week en werd in de vorm van een persoonsgebonden budget verleend.
1.2. Bij besluit van 19 december 2011 (bestreden besluit) heeft het college het tegen het besluit van 1 augustus 2011 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het college aan de besluitvorming medische adviezen van de GGD-arts van 13 juli 2011 alsmede een rapport van de
GGD-arts van 12 december 2011 opgesteld naar aanleiding van een door appellante overgelegde brief van 23 september 2011 van haar orthopedisch chirurg ten grondslag heeft gelegd. Appellante heeft een ernstige beperking in de vorm van coxarthrose aan de rechter heup, waardoor zij belemmerd wordt bij het verrichten van de zware huishoudelijke werkzaamheden en gedeeltelijk bij het verrichten van de lichte huishoudelijk werkzaamheden. Haar echtgenoot is evenmin in staat om die werkzaamheden te verrichten. Appellante en haar echtgenoot zijn volgens de vaste normen gecompenseerd. Daarbij is ervan uitgegaan dat haar echtgenoot in staat is de boodschappen te doen met behulp van zijn scootmobiel. Appellante heeft in beroep geen argumenten aangevoerd die het college hadden moeten nopen meer uren huishoudelijke hulp toe te kennen dan de toegekende 2 uur en 30 minuten. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellante en haar echtgenoot zijn verhuisd naar een kleine gelijkvloerse woning met slechts één slaapkamer en niet is gebleken dat zij de overige huishoudelijke werkzaamheden, gedoseerd over de week, niet zouden kunnen verrichten.
3.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij door haar medische klachten zodanig beperkt is dat zij recht heeft op tenminste vijf uur hulp in de huishouding per week.
4.
De Raad overweegt het volgende.
4.1.
De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het college op goede gronden heeft besloten om aan appellante huishoudelijke hulp toe te kennen voor 2 uur en 30 minuten per week. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel.
4.2.
De Raad voegt hier nog aan toe dat het college ter zitting nader heeft toegelicht hoe de toegekende 2 uur en 30 minuten voor huishoudelijke hulp is berekend. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht en/of (met medische stukken) gemotiveerd waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Uit het besluit waarbij appellante in het kader van de Wet werk en bijstand tijdelijk volledig wordt vrijgesteld van de in die wet opgenomen arbeidsverplichtingen volgt in ieder geval niet dat haar medische situatie en de hoeveelheid toegekende huishoudelijke hulp onjuist zijn vastgesteld. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en M.F. Wagner en
D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.C. Hoogendoorn

RB