ECLI:NL:CRVB:2014:914

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
12-3261 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verhuiskostenvergoeding wegens gebrek aan medische noodzaak

In deze zaak heeft appellante op 18 april 2011 een aanvraag ingediend voor een verhuiskostenvergoeding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeesters en wethouders van Heerlen, omdat er geen medische noodzaak was vastgesteld voor de verhuizing. Appellante had een beperking aan haar rechterheup, maar er was een traplift aanwezig in haar oude woning, wat volgens het college betekende dat er geen noodzaak was om te verhuizen.

De rechtbank Maastricht verklaarde het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling van het college zorgvuldig was en dat appellante niet overtuigend had aangetoond dat zij andere belemmeringen ondervond in haar oude woning. De psycho-sociale omstandigheden die appellante aanvoerde als reden voor haar verhuizing werden niet als voldoende belastend beschouwd om recht te geven op een verhuiskostenvergoeding.

Appellante ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en voegde toe dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de medische beoordeling. De Raad concludeerde dat appellante geen aantoonbare beperkingen had die recht gaven op de gevraagde vergoeding. De uitspraak werd gedaan op 5 maart 2014, waarbij de Raad geen veroordeling in de proceskosten oplegde.

Uitspraak

12/3261 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
30 mei 2012, 12/176 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeesters en wethouders van Heerlen (college)
Datum uitspraak: 5 maart 2014
- 2 -

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.M.J.P. Penners, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2014. Appellante is, na bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Uland.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante heeft op 18 april 2011 een aanvraag ingediend voor een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning in de vorm van een verhuiskostenvergoeding.
Op het moment van de aanvraag woonde appellante op het adres[adres 1]. Naderhand is zij verhuisd naar het adres [adres 2].
1.2. Bij besluit van 15 juli 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 december 2011 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om een verhuiskostenvergoeding afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat voor appellante geen noodzaak bestaat om te verhuizen, omdat zij geen aantoonbare beperkingen ondervindt bij het gebruik van haar woning.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het college niet heeft bestreden dat appellante een beperking heeft aan haar rechterheup waardoor appellante belemmerd wordt bij het traplopen. Daarbij is komen vast te staan dat in de woning aan de[adres 1] een traplift aanwezig was, zodat in zoverre geen medische noodzaak bestond om te verhuizen. Voorts was appellante volgens de GGD-arts in staat om de transfers in en uit de douchebak door middel van steunname te maken. Appellante heeft niet overtuigend aangetoond dat dit niet het geval was. Voor het overige is de rechtbank niet gebleken dat appellante nog andere (ergonomische) belemmeringen in haar vorige woning heeft ondervonden. Ten slotte heeft de rechtbank de psycho-sociale omstandigheden die appellante als reden voor haar verhuizing heeft aangevoerd niet dermate belastend geacht dat het college gehouden was om appellante te compenseren met een verhuiskostenvergoeding.
3.
Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat zij door haar medische klachten zodanig beperkt is dat zij recht heeft op een verhuiskostenvergoeding.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
4.2.
De Raad ziet in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en juistheid van de onderhavige medische beoordeling. Hierbij acht de Raad van belang dat hetgeen appellante inzake haar beperkingen in bezwaar naar voren heeft
- 3 -
gebracht nogmaals door het college aan de GGD-arts is voorgelegd en dit niet heeft geleid tot een gewijzigde beoordeling. Ook in hetgeen appellante thans in hoger beroep heeft overgelegd en aangevoerd, ziet de Raad geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Uit het besluit waarbij appellante in het kader van de Wet werk en bijstand tijdelijk volledig wordt vrijgesteld van de in die wet opgenomen arbeidsverplichtingen, volgt niet dat zij aantoonbare beperkingen ondervond bij het gebruik van haar oude woning.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en M.F. Wagner en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.C. Hoogendoorn

RB