ECLI:NL:CRVB:2014:904
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de machtiging voor juridische vertegenwoordiging in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door juridisch medewerker G.M. [R.] van Pontius Advocaten, had verzocht om bijzondere bijstand in de kosten van rechtsbijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had echter verzocht om een schriftelijke machtiging waaruit bleek dat [R.] gemachtigd was om namens de appellant op te treden. De rechtbank had het beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat de gevraagde machtiging niet was overgelegd, waardoor niet kon worden aangetoond dat [R.] als gemachtigde optrad.
In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat het college niet in redelijkheid een machtiging had kunnen verlangen, aangezien eerdere medewerkers van Pontius Advocaten zonder machtiging waren geaccepteerd. De Raad heeft echter geoordeeld dat het college terecht om een machtiging heeft gevraagd, omdat [R.] geen advocaat is. De Raad heeft ook vastgesteld dat de appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om de gevraagde machtiging te overleggen, maar hier geen gebruik van heeft gemaakt. De Raad concludeert dat de beroepsgrond van de appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van een schriftelijke machtiging voor niet-advocaten die optreden namens een appellant in bestuursrechtelijke procedures. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten voor de procedure niet worden vergoed.