ECLI:NL:CRVB:2014:898
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering na onvoldoende gegevens en medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag echter buiten behandeling gesteld, omdat de appellant onvoldoende gegevens had verstrekt. Het bezwaar tegen deze beslissing werd door het Uwv niet ontvankelijk verklaard vanwege een termijnoverschrijding. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarop de appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had geconcludeerd dat de appellant geen nieuwe argumenten had aangedragen die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad nam de overwegingen van de rechtbank over en stelde vast dat het medisch onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd, voldoende zorgvuldig was. De psychiater W.M.J. Hassing had in haar rapport geconcludeerd dat er geen psychiatrische verklaring was voor de door de appellant gestelde geheugenproblemen. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij vanaf de gestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag, 1 januari 1991, beperkingen had als gevolg van ziekte of gebrek.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.J.T. van den Corput als voorzitter, en B.M. van Dun en A.I. van der Kris als leden, in aanwezigheid van griffier Z. Karekezi. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 19 maart 2014.