ECLI:NL:CRVB:2014:887

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
11-7446 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die arbeidsongeschikt was geworden als schoonmaker, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn bezwaar tegen een loongerelateerde WGA-uitkering ongegrond verklaarde. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was wegens termijnoverschrijding. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, en het beroepschrift was pas op 22 december 2011 ontvangen, terwijl de uitspraak op 4 november 2011 was verzonden. De Raad concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in verzuim was geweest, en dat de termijnoverschrijding niet gerechtvaardigd was.

Daarnaast werd er een nieuw besluit genomen door het Uwv ter uitvoering van de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep niet doorwerkte in de ontvankelijkheid van het beroep van rechtswege. De Raad beoordeelde de medische en arbeidskundige grondslagen van het besluit van het Uwv en concludeerde dat het onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De bezwaarverzekeringsarts had de relevante medische informatie in overweging genomen en de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) was niet in strijd met de vastgestelde beperkingen. De Raad verwierp de argumenten van appellant dat hij 80 tot 100% arbeidsongeschikt was en dat er sprake was van tegenstrijdigheden in de FML.

De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 23 januari 2012 ongegrond. Tevens werd het verzoek om vergoeding van wettelijke rente afgewezen. De uitspraak werd gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van griffier D. Heeremans.

Uitspraak

11/7446 WIA, 12/1094 WIA
Datum uitspraak: 19 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 november 2011, 10/5965 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 23 januari 2012 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Namens appellant is bericht dat het hoger beroep zich mede richt tegen het besluit van
23 januari 2012.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning.

OVERWEGINGEN

1.
Op 30 januari 2008 is appellant arbeidsongeschikt geworden voor zijn werk als schoonmaker. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 27 januari 2010 vastgesteld dat appellant met ingang van 25 mei 2010 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 51%. Bij besluit van 2 november 2010 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv, na rapportering door een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige, het bezwaar tegen het besluit van 25 mei 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, bestreden besluit 1 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 november 2010 op het onderdeel sociaal functioneren niet tegenstrijdig is op de punten 2.9 en 2.12, dat de bezwaarverzekeringsarts tot een andere uitkomst mocht komen dan de bedrijfsarts, maar dat de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte voorbij is gegaan aan mogelijke lichamelijke beperkingen van appellant. De rechtbank is niet toegekomen aan bespreking van de arbeidskundige gronden.
3.
In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant zich gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van tegenstrijdigheid op het onderdeel sociaal functioneren van de FML. Voor het overige heeft hij verwezen naar hetgeen in bezwaar en beroep naar voren is gebracht. Naar aanleiding van het besluit van 23 januari 2012 (bestreden besluit 2) heeft appellant aangevoerd dat hij wel degelijk ook lichamelijke beperkingen heeft en hij vanwege de psychische en lichamelijke klachten 80 tot 100% arbeidsongeschikt is.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bestreden besluit 2 komt niet geheel tegemoet aan het bezwaar van appellant, zodat dit besluit, gelet op de artikelen 6:18, 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede in de beoordeling wordt betrokken.
4.2.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep oordeelt de Raad als volgt.
4.2.1.
Ingevolge artikel 6:24 van de Awb in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
4.2.2.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.2.3.
De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld is op 4 november 2011 in afschrift aan partijen toegezonden. Het beroepschrift is op 22 december 2011 per fax ontvangen. Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
4.2.4.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft
niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Bij de brief van 26 juni 2013 is aan appellant, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 25 april 2013,
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9421, gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding. Appellant heeft daarop bij brief van 15 juli 2013 geantwoord dat hij ervan is uitgegaan dat met toezending van de gerectificeerde uitspraak op 11 november 2011 een nieuwe termijn voor het instellen van hoger beroep is gaan lopen. Wat appellant heeft aangevoerd, bevat geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. In dat verband wordt overwogen dat het hoger beroep is gericht tegen een gedeelte van de beslissing in de aangevallen uitspraak dat door de rechtbank niet in de rectificatie is betrokken. De rectificatie betreft immers alleen de proceskostenveroordeling die moet worden betaald aan de griffier in plaats van aan eiser (thans appellant). Onder de gerectificeerde uitspraak van 11 november 2011 staat vermeld dat er geen rechtsmiddel tegen openstaat. Ook de aanbiedingsbrief waarbij de gerectificeerde uitspraak aan partijen is toegezonden, biedt geen enkel aanknopingspunt voor de veronderstelling dat er een nieuwe termijn voor het instellen van hoger beroep is gaan lopen.
4.2.5.
Hetgeen in 4.2.1 tot en met 4.2.4 is overwogen leidt tot de conclusie dat appellant in zijn hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet kan worden ontvangen.
4.3.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv op 23 januari 2012 opnieuw op het bezwaar van appellant beslist. De niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep werkt in dit geval niet door in de ontvankelijkheid van het beroep van rechtswege (vgl. de uitspraak van de Raad van 11 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1718).
4.4.
De Raad komt met betrekking tot bestreden besluit 2 tot de volgende beoordeling.
4.4.1.
De Raad stelt vast dat de aangevallen uitspraak, behoudens het daarin door de rechtbank gegeven oordeel over de door appellant beweerde tegenstrijdigheid in de rubriek sociaal functioneren van de FML en het oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts tot een andere uitkomst mocht komen dan de bedrijfsarts, geen uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel bevat over de medische en arbeidskundige aspecten die ten grondslag liggen aan het standpunt van het Uwv, zodat de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep niet aan de beoordeling van deze aspecten in de weg staat.
4.4.2.
Aan het bestreden besluit liggen verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordelingen ten grondslag. Met betrekking tot de medische grondslag moet worden geoordeeld dat het onderzoek zorgvuldig en volledig is geweest. Zoals ook door de rechtbank is genoemd, heeft de verzekeringsarts in de beschouwing betrokken de diagnoses depressieve episode, een gestoorde impulscontrole met agressieve uitschieters en alcoholabusus. Vergelijkbare diagnoses zijn genoemd in een schrijven van Punt P van 7 mei 2010. De bezwaarverzekeringsarts heeft naast bestudering van het dossier de hoorzitting bijgewoond en alle informatie opnieuw beoordeeld. Van de in de FML vastgelegde arbeidsbeperkingen, waarbij tevens een urenbeperking is opgenomen tot 4 uur per dag/20 uur per week, kan niet worden gezegd dat daarmee de mogelijkheden van appellant zijn overschat. Ter voorbereiding van het besluit van 23 januari 2012 heeft de bezwaarverzekeringsarts appellant op het spreekuur nader onderzocht en is opnieuw informatie ingewonnen bij de huisarts en Punt P en is in het rapport van 18 december 2011/18 januari 2012 overtuigend gemotiveerd dat de psychische en lichamelijke klachten en beperkingen van appellant ten tijde hier van
belang - 27 januari 2010 - niet zijn onderschat.
4.4.3.
Uitgaande van de juistheid van de opgestelde FML worden geen aanknopingspunten gezien te oordelen dat de aan appellant geduide functies niet passend zijn. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in het rapport van 2 november 2010 een uitvoerige en afdoende toelichting gegeven op de signaleringen bij de belastende aspecten van de functies.
4.4.4.
Hetgeen in 4.4.1 tot en met 4.4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het beroep tegen het besluit van 23 januari 2012 niet slaagt. Dit betekent voorts dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente moet worden afgewezen.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 23 januari 2012 ongegrond;
- wijst af het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D. Heeremans
JvC