ECLI:NL:CRVB:2014:815
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.J.T. van den Corput
- J.S. van der Kolk
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de herziening en terugvordering van Wajong- en WAO-uitkeringen in verband met anticumulatie
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van uitkeringen op grond van de Wajong en WAO van appellant, die sinds zijn 18e verjaardag een uitkering ontvangt. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 2 februari 2012 de beroepen van appellant ongegrond verklaarde. Appellant ontving naast zijn Wajong-uitkering ook een WAO-uitkering, maar deze uitkeringen zijn tijdelijk onderbroken geweest. In 2010 heeft het Uwv besluiten genomen om de uitkeringen van appellant te verlagen op basis van de anticumulatiebepalingen, omdat appellant inkomsten had uit zijn hoveniersbedrijf. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft deze bezwaren ongegrond verklaard, met uitzondering van de terugvordering van een bedrag van € 11.342,16, die nader is bepaald.
De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het Uwv op goede gronden de uitkeringen van appellant heeft verlaagd en dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn inkomsten invloed zouden hebben op zijn uitkeringen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd, maar heeft enkel verwezen naar zijn aanvullend beroepschrift. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad benadrukt dat er geen sprake is van een gerechtvaardigd vertrouwen van appellant op toezeggingen van een arbeidsdeskundige, omdat deze niet ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk waren. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de terugvordering van het Uwv wordt als juist beoordeeld.