ECLI:NL:CRVB:2014:815

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
12 maart 2014
Zaaknummer
12-1491 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de herziening en terugvordering van Wajong- en WAO-uitkeringen in verband met anticumulatie

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van uitkeringen op grond van de Wajong en WAO van appellant, die sinds zijn 18e verjaardag een uitkering ontvangt. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 2 februari 2012 de beroepen van appellant ongegrond verklaarde. Appellant ontving naast zijn Wajong-uitkering ook een WAO-uitkering, maar deze uitkeringen zijn tijdelijk onderbroken geweest. In 2010 heeft het Uwv besluiten genomen om de uitkeringen van appellant te verlagen op basis van de anticumulatiebepalingen, omdat appellant inkomsten had uit zijn hoveniersbedrijf. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft deze bezwaren ongegrond verklaard, met uitzondering van de terugvordering van een bedrag van € 11.342,16, die nader is bepaald.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het Uwv op goede gronden de uitkeringen van appellant heeft verlaagd en dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn inkomsten invloed zouden hebben op zijn uitkeringen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd, maar heeft enkel verwezen naar zijn aanvullend beroepschrift. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad benadrukt dat er geen sprake is van een gerechtvaardigd vertrouwen van appellant op toezeggingen van een arbeidsdeskundige, omdat deze niet ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk waren. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de terugvordering van het Uwv wordt als juist beoordeeld.

Uitspraak

12/1491 WAJONG
Datum uitspraak: 12 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van
2 februari 2012, 11/803 en 11/804 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.A. van Kan, advocaat, hoger beroep ingesteld, waarna gemachtigde heeft bericht zich te onttrekken.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 29 januari 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant ontvangt vanaf zijn 18ᵉ verjaardag uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, nadien omgezet in een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarnaast ontvangt hij vanaf 27 juni 1994 uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Beide uitkeringen zijn tijdelijk onderbroken geweest tot 15 mei 2003 en steeds berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Voorts is aan appellant met ingang van 1 januari 2008 een toeslag op zijn uitkering toegekend.
1.2. In verband met verworven inkomsten uit zijn in 2006 gestarte hoveniersbedrijf heeft het Uwv bij besluiten van 24 september 2010, 6 oktober 2010 en 11 oktober 2010 toepassing gegeven aan de anticumulatiebepalingen in de WAO en de Wajong over de jaren 2007 en 2008, te veel betaalde uitkering van appellant teruggevorderd en beslist dat de hoogte van zijn toeslag over de maanden januari en februari 2008 wordt herzien.
1.3. Bij besluiten van 15 februari 2011 (bestreden besluiten) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de korting van zijn Wajong-uitkering en tegen de korting op de
WAO-uitkering over 2007 ongegrond verklaard, evenals het bezwaar tegen de herziening van de toeslag. Het bezwaar tegen de korting op de WAO-uitkering over 2008 en tegen de terugvordering is gegrond verklaard, de korting over 2008 is herzien en de terugvordering is nader bepaald op een bedrag van € 11.342,16.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellant, gericht tegen de korting op de uitkeringen en tegen de terugvordering, ongegrond verklaard. Het beroep met betrekking tot de toeslag is niet-ontvankelijk verklaard. Geoordeeld is dat het Uwv op goede gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 50 van de Wajong en artikel 44 van de WAO en de uitkeringen van appellant over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008 terecht heeft verlaagd in verband met de inkomsten uit arbeid van appellant als zelfstandige. Dat arbeidsdeskundige Feitsma aan appellant toezeggingen zou hebben gedaan waaraan appellant het gerechtvaardigde vertrouwen zou mogen ontlenen dat hij gedurende een periode van drie jaar met behoud van volledige uitkeringen zijn bedrijf kon opbouwen, is door de rechtbank niet aanvaard. Daarbij zijn in aanmerking genomen de e-mail van Feitsma van
29 november 2010, waarin deze meldt dat hij destijds slechts algemene informatie aan appellant heeft verstrekt en de brief van Feitsma aan appellant van 10 augustus 2006, waarin alleen is gemeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant voorlopig blijft gehandhaafd op 80 tot 100%. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het appellant redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat zijn inkomsten van invloed zouden zijn op de uitkeringen, aangezien hij op 13 april 2006 over een eerdere periode ook al anticumulatiebesluiten had ontvangen en dus op de hoogte kon zijn van de wettelijke systematiek. De rechtbank heeft de terugvordering van € 11.342,16 als juist geoordeeld. Nu het Uwv heeft besloten de toeslag over de in geding zijnde periode niet te herzien, heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
3.
In hoger beroep heeft appellant verwezen naar het aanvullend beroepschrift in beroep.
4.
De Raad stelt vast dat appellant in hoger beroep heeft volstaan met inzending van het aanvullend beroepschrift in beroep. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak gemotiveerd beslist op hetgeen in beroep is aangevoerd tegen de bestreden besluiten. De afwijzing door de rechtbank van het beroep op het vertrouwensbeginsel is in overeenstemming met de vaste rechtspraak van de Raad (vergelijk de uitspraak van de Raad van 6 maart 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH6075), dat eerst sprake kan zijn van een door een bestuursorgaan opgewekt gerechtvaardigd vertrouwen dat moet worden gehonoreerd, wanneer dat vertrouwen is opgewekt door ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke schriftelijke uitlatingen of gedragingen namens dat orgaan. Daarvan is op geen enkele wijze gebleken. Nu tegen het oordeel van de rechtbank in hoger beroep geen verdere gronden zijn aangevoerd, moet worden geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M.P. Ketting
JvC