ECLI:NL:CRVB:2014:756
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering wegens overschrijding vermogensgrens door onroerend goed in het buitenland
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering van appellante, die van 1 februari 2008 tot en met 30 november 2008 en van 29 maart 2010 tot en met 30 november 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De aanleiding voor de intrekking van de bijstandsuitkering was een anonieme melding dat appellante onroerend goed bezat in Rusland. Na onderzoek door de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam, werd vastgesteld dat appellante eigenaar was van een woning in Rusland, waarvan de waarde de vermogensgrens overschreed. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft daarop besloten de bijstand van appellante in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. Appellante betwist de waarde van de woning en stelt dat deze onder de vermogensgrens ligt, omdat de woning bewoond wordt door familieleden en zij niet vrijelijk over het onroerend goed kan beschikken. De Raad oordeelt dat appellante niet heeft aangetoond dat de waarde van de woning lager is dan de door het college vastgestelde waarde. De Raad bevestigt dat de waarde van de woning op 1 februari 2008 moet worden vastgesteld op basis van de door appellante betaalde koopprijs en niet op basis van de inventarisatiewaarde die door de Russische autoriteiten is vastgesteld. De Raad concludeert dat appellante geen recht had op bijstand in de betreffende periode en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.