ECLI:NL:CRVB:2014:720
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van bijstand en vermogensgrens in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de bijstandsverlening aan appellante op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving sinds 15 februari 2002 bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft haar bijstandsverlening beëindigd omdat zij over vermogen beschikte dat boven de geldende vermogensgrens lag. Dit besluit werd genomen na een wijziging van het beleid ten aanzien van bijzondere bijstand voor medische kosten, die per 1 juli 2011 in werking trad. Appellante heeft in hoger beroep de beëindiging van de bijstand betwist, met de stelling dat het vermogen op haar bankrekening niet haar eigendom was, maar dat van haar dochter. Ze voerde aan dat ze de rekening op haar naam had gezet ter bescherming van haar dochter tegen onverantwoorde bestedingen.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 4 maart 2014 geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet beschikte over het vermogen dat op de bankrekening stond. De Raad stelde vast dat het aan appellante was om te bewijzen dat het saldo op de rekening niet tot haar vermogen behoorde. De Raad oordeelde dat de wijziging van de tenaamstelling van de rekening niet relevant was voor de beoordeling van de beschikkingsmacht van appellante over het tegoed. Bovendien werd vastgesteld dat de schuld aan het college, die appellante aanvoerde, niet in aanmerking kon worden genomen bij de vaststelling van haar vermogen op de relevante datum, omdat deze schuld pas na de beëindiging van de bijstand was ontstaan.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en P.W. van Straalen als leden, in aanwezigheid van griffier A.C. Oomkens.