ECLI:NL:CRVB:2014:700

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
12-4674 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en opschorting van bijstandsuitkering op basis van niet verstrekte gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft de intrekking en opschorting van de bijstandsuitkering van appellante, die sinds 2006 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De appellante was dakloos en had een informatieovereenkomst met het college, waarin stond dat zij minimaal eenmaal per twee weken haar post moest ophalen. Het college had de uitbetaling van de bijstand opgeschort omdat appellante niet de gevraagde gegevens had verstrekt. Dit leidde tot een besluit van 19 oktober 2011, waarin de bijstand werd ingetrokken op basis van artikel 54, vierde lid, van de WWB, omdat appellante niet had voldaan aan de verplichtingen uit het opschortingsbesluit.

De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde anders. De Raad stelde vast dat het opschortingsbesluit niet duidelijk was geformuleerd, omdat niet was aangegeven welke gegevens precies moesten worden verstrekt. Hierdoor was er geen sprake van een verzuim dat niet tijdig was hersteld, wat noodzakelijk is voor de intrekking van de bijstand. De Raad concludeerde dat het college niet bevoegd was om de bijstand op deze grond in te trekken.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de Raad verklaarde het beroep gegrond. Het college werd veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.435,- bedroegen. De Raad herstelde het besluit van 19 oktober 2011, omdat het aan hetzelfde gebrek leed als het bestreden besluit. De uitspraak werd openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/4674 WWB
Datum uitspraak: 4 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
11 juli 2012, 12/2241 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Biemond, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft het college een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2014. Voor appellante is verschenen mr. Biemond. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft met onderbrekingen vanaf 2006 bijstand ontvangen ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), laatstelijk vanaf 3 mei 2011. Appellante was toen dakloos. In een door appellante ondertekende informatieovereenkomst heeft het college bepaald dat appellante minimaal eenmaal per twee weken haar post moest ophalen.
1.2.
Bij besluit van 21 september 2011 heeft het college de uitbetaling van bijstand opgeschort (lees: geblokkeerd) vanaf 1 oktober 2011, met als reden dat appellante niet de gegevens heeft verstrekt waarom is verzocht. Het college heeft appellante verzocht om voor 5 oktober 2011 contact op te nemen met haar consulent. Als appellante binnen deze termijn niet de volledige stukken zou aanleveren waar om werd verzocht, zou het recht op uitkering worden opgeschort.
1.3.
Vervolgens heeft het college bij besluit van 5 oktober 2011 (opschortingsbesluit) het recht op bijstand per 1 oktober 2011 opgeschort, op de grond dat appellante niet de volledige stukken heeft aangeleverd waarom was verzocht. Hierbij heeft het college meegedeeld dat het recht op uitkering zou worden ingetrokken als appellante het verzuim niet zou herstellen door de gevraagde stukken voor 19 oktober 2011 aan te leveren.
1.4.
Bij besluit van 19 oktober 2011 heeft het college de bijstand met toepassing van
artikel 54, vierde lid, van de WWB ingetrokken met ingang van 1 oktober 2011. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante niet heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd in de opschortingsbesluit.
1.5.
Bij besluit van 6 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 19 oktober 2011 ongegrond verklaard. Het college heeft daaraan de volgende motivering ten grondslag gelegd. Appellante heeft - in strijd met de haar opgelegde verplichting - sinds juli 2011 haar post niet meer opgehaald op het briefadres. Zij heeft niet gereageerd op het verzoek om contact op te nemen, opgenomen in het besluit van
21 september 2011. Dat in de besluiten wordt gevraagd om stukken terwijl niet duidelijk is om welke stukken het gaat, is geen excuus om niet te reageren. Appellante had contact kunnen opnemen indien het voor haar onduidelijk was wat de bedoeling was.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 5 oktober 2011 niet duidelijk is geformuleerd, nu niet duidelijk is om welke stukken is verzocht. Toch kon het appellante gezien de brief van 21 september 2011 duidelijk zijn dat haar was gevraagd om contact op te nemen met haar consulent. Indien het voor appellante onduidelijk was welk verzuim hersteld had moeten worden, had het op haar weg gelegen contact op te nemen met haar consulent, zoals vermeld in het opschortingsbesluit.
3.
Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen gevolgen heeft verbonden aan de vaststelling dat de brief van 5 oktober 2011 niet duidelijk was geformuleerd. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat appellante hiernaar navraag had moeten doen. Het is een belastend besluit. Het college had dan ook duidelijk moeten maken welke informatie van appellante werd verlangd. Het is geen op zichzelf staande verplichting voor de bijstandsgerechtigde om zich te melden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter beoordeling ligt voor het antwoord op de vraag of de intrekking van de bijstand ingaande 1 oktober 2011 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van
artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.3.
Zoals de rechtbank heeft overwogen, heeft het college in het opschortingsbesluit niet duidelijk gemaakt welke gegevens appellante moest verstrekken. Hoewel inderdaad, met het college en de rechtbank, vastgesteld moet worden dat appellante aan haar verplichting tot het ophalen van post niet heeft voldaan en ook niet heeft gereageerd op verzoeken contact op te nemen, is zij ten aanzien van deze verplichtingen niet in verzuim geraakt. In het opschortingsbesluit is haar immers niet meer verzocht dan het verstrekken van niet nader geduide gegevens. Voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is vereist dat betrokkene een verzuim niet tijdig heeft hersteld. Nu geen sprake was van een verzuim, was het college niet bevoegd om op deze grond de uitkering in te trekken.
4.4.
De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de wet.
4.5.
De Raad ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 19 oktober 2011 te herroepen. Dit besluit lijdt aan hetzelfde gebrek als het bestreden besluit. Het college
heeft niet gesteld dat de bijstand op een andere grond kan worden ingetrokken met ingang van 1 oktober 2011, terwijl de beschikbare gegevens daarvoor ook geen aanknopingspunten bieden.
4.6.
Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de kosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 974,- in bezwaar, € 487,- in beroep en € 974,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 6 februari 2012;
  • herroept het besluit van 19 oktober 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van
het vernietigde besluit van 6 februari 2012;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.435,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 157,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en W.F. Claessens en
C.H. Rombouts als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M.R. Schuurman

HD