ECLI:NL:CRVB:2014:674

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2014
Publicatiedatum
3 maart 2014
Zaaknummer
12-1723 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 met betrekking tot oorzakelijk verband van klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2014 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, geboren in 1940 in het voormalig Nederlands-Indië, had herhaaldelijk aanvragen ingediend voor toekenning van uitkeringen op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvragen werden afgewezen op basis van het ontbreken van een oorzakelijk verband tussen de lichamelijke en psychische klachten van de appellant en het meegemaakte oorlogsgeweld. De Raad heeft vastgesteld dat de klachten van de appellant niet het gevolg zijn van de internering tijdens de Bersiap-periode, maar door andere oorzaken zijn ontstaan.

De appellant had in eerdere procedures al een afwijzing ontvangen, maar diende opnieuw een aanvraag in, waarbij hij verwees naar een besluit van de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling (CAOR) dat hem oorlogsletsel toekende. De Raad heeft echter geoordeeld dat de psychische klachten en gehoorklachten van de appellant niet het gevolg zijn van het meegemaakte oorlogsgeweld, en dat de eerdere besluiten in rechte vaststaan. De Raad heeft de adviezen van geneeskundige adviseurs betrokken bij de beoordeling, die concludeerden dat de klachten van de appellant niet in verband staan met de internering en dat er andere oorzaken zijn voor zijn klachten.

Uiteindelijk heeft de Raad het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het bewijs van oorzakelijk verband in zaken die onder de Wubo vallen.

Uitspraak

12/1723 WUBO
Datum uitspraak: 20 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant]te [woonplaats](appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 maart 2012, kenmerk BZ01370376 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2014. Namens appellant is
mr. Van Berkel verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C. Vooijs.

OVERWEGINGEN

1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is geboren in 1940 in het toenmalig Nederlands-Indië. In augustus 2008 heeft hij een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wubo. Bij besluit van
3 december 2008 heeft verweerder erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld, te weten internering tijdens de Bersiap-periode. De aanvraag is echter afgewezen op de grond dat de lichamelijke klachten (suikerziekte, oor-, hart-, darm- en prostaatklachten) en de psychische klachten van appellant niet in verband staan met het meegemaakte oorlogsgeweld, maar door andere oorzaken zijn ontstaan. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
1.2.
In juli 2009 heeft appellant opnieuw verzocht om toekenningen op grond van de Wubo. Bij besluit van 10 augustus 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 december 2009, heeft verweerder die aanvraag afgewezen op de grond dat geen nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden naar voren zijn gekomen die aanleiding geven het eerdere besluit te herzien. Het tegen het besluit van 11 december 2009 ingestelde beroep heeft de Raad ongegrond verklaard bij uitspraak van 16 december 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO9031).
1.3.
Bij brief van 25 november 2010 is namens appellant een nieuwe aanvraag op grond van de Wubo ingediend. Daarbij is gewezen op het besluit van de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling (CAOR) waarbij is vastgesteld dat bij appellant sprake is van oorlogsletsel (psychische klachten en gehoorklachten) in de zin van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) en dat hij op grond van dat letsel blijvend voor 30% ongeschikt is te achten voor het verrichten van passende arbeid.
1.4.
Bij besluit van 29 juli 2011, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder die aanvraag afgewezen. Daarbij is wederom overwogen dat de psychische klachten en de gehoorklachten van appellant niet het gevolg zijn van het meegemaakte oorlogsgeweld.
2.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Namens appellant is eerst ter zitting aangevoerd dat de in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) gestelde vrijheidsberoving ook moet worden aangemerkt als calamiteit in de zin van de Wubo. In dat verband is betoogd dat het (primair) besluit van 12 maart 2012, waarbij verweerder hierover afwijzend heeft beslist, bij de behandeling van dit beroep moet worden betrokken.
2.1.1.
Tijdens de onder 1.4 bedoelde bezwaarprocedure heeft appellant verweerder uitdrukkelijk verzocht om in een nader primair besluit een standpunt in te nemen met betrekking tot het aanmerken van de (als huisarrest benoemde) vrijheidsberoving tijdens de Japanse bezetting als gebeurtenis in de zin van de Wubo. Dat is geworden het onder 2.1. genoemde besluit van 12 maart 2012. Het gaat om een afzonderlijk besluit, dat los staat van de besluitvorming die in dit geding aan de orde is. Voor het in de beoordeling meenemen van dit besluit is dan ook geen plaats. Ter zitting is namens appellant bevestigd dat tegen dit besluit geen bezwaar is gemaakt. Daarmee is het besluit in rechte komen vast te staan.
2.1.2.
Het voorgaande brengt mee dat een gesteld oorzakelijk verband tussen de gehoorklachten van appellant en de vrijheidsberoving ten tijde van de Japanse bezetting niet bij de beoordeling van deze zaak kan worden betrokken.
2.2.
Het bij bestreden besluit ingenomen standpunt is in eerste instantie gebaseerd op het advies van geneeskundig adviseur R.J. Roelofs, arts. Dat advies is door Roelofs opgemaakt na een persoonlijk onderhoud van hem met appellant. Daarbij is ook betrokken het advies van de arts F.A.M. van den Brand dat ten grondslag heeft gelegen aan het onder 1.3 genoemde besluit van de CAOR. Roelofs concludeert dat, hoewel de psychische klachten ten opzichte van de eerdere beoordelingen zijn toegenomen, deze klachten ook nu zijn te verklaren uit gebeurtenissen die buiten de internering hebben plaatsgevonden. De bij appellant aanwezige gehoorklachten worden door Roelofs (mogelijk) toegeschreven aan de algemene oorlogsomstandigheden (in de Japanse bezettingstijd) die in het kader van de Wubo niet kunnen worden meegewogen.
2.3.
Vervolgens is na gemaakt bezwaar advies gevraagd aan een andere geneeskundig adviseur, de arts A.M. Ohlenschlager. Zij heeft het advies van Roelofs onderschreven. Ohlenschlager geeft aan dat er duidelijk andere oorzaken zijn voor het ontstaan van de psychische klachten. Zo vermeldt zij dat appellant naast de internering vele andere, potentieel traumatiserende gebeurtenissen heeft meegemaakt en dat de internering zijn klachten niet kleurt. Ohlenschlager acht het verder, gezien het moment van ontstaan, ook niet mogelijk de gehoorklachten onder de werking van de Wubo te brengen.
2.4.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen deugdelijk voorbereid en voldoende gemotiveerd. Er zijn geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt dat verweerder, in het voetspoor van zijn geneeskundig adviseurs, heeft ingenomen. Daarbij is van belang dat voor de toepassing van de AOR andere - in dit geval ruimere - maatstaven gelden dan voor de toepassing van de Wubo. Om die reden kan het rapport van de arts F.A.M. van den Brand dat door hem ten behoeve van de AOR is opgesteld hier niet tot een ander oordeel leiden. De door appellant overgelegde oratie van dr. B.J.N. Schreuder bevat, zoals al eerder is overwogen (CRvB 7 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2346), slechts opvattingen van algemene aard, die niet zijn toegespitst op een concrete situatie zoals die van appellant.
2.5.
Het beroep van appellant op sequentiële oorlogstraumatisering kan evenmin slagen, nu niet blijkt dat de psychische klachten in betekenende mate zijn veroorzaakt door het aanvaarde oorlogsgeweld. De aanwezigheid van duidelijk andere oorzaken brengt mee dat ook het beroep faalt dat is gedaan op de in artikel 2, tweede lid, van de Wubo geregelde omgekeerde bewijslast.
2.6.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en
B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) P. Uijtdewillegen

HD