ECLI:NL:CRVB:2014:636
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Uwv en de uitzonderingssituatie bij beëindiging van dienstverband en faillissement
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. De zaak betreft een groep appellanten die in dienst waren bij [naam BV 1] en wier dienstverbanden eindigden voordat het faillissement van deze onderneming op 7 juli 2010 werd uitgesproken. De appellanten stelden dat er een duidelijke samenhang bestond tussen de beëindiging van hun dienstverbanden en de omstandigheden die leidden tot het faillissement van [naam BV 1]. De Raad oordeelde dat het Uwv ten onrechte had aangenomen dat de appellanten niet in de uitzonderingssituatie van artikel 62, eerste lid, onder a, van de Werkloosheidswet (WW) verkeerden. De Raad concludeerde dat de omstandigheden die leidden tot de beëindiging van de dienstbetrekkingen van de appellanten en het faillissement van [naam BV 1] duidelijk samenhangen. Hierdoor hebben de appellanten recht op uitkering op grond van artikel 61 in samenhang met artikel 62, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 64 van de WW. De Raad droeg het Uwv op om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak het gebrek in de besluiten van 5 januari 2011 te herstellen, waarbij het Uwv nieuwe beslissingen moet nemen op de bezwaren van de appellanten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het Uwv om de juiste wettelijke bepalingen in acht te nemen bij de beoordeling van uitkeringsaanvragen in het geval van faillissement en overgang van onderneming.