ECLI:NL:CRVB:2014:617
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant en zijn partner, die beiden aanvullende bijstand ontvingen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De aanleiding voor het onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand was een melding van appellant over handel in paarden, wat leidde tot een onderzoek door de sociale recherche van de gemeente Goes. Dit onderzoek resulteerde in de conclusie dat appellant en zijn partner niet alle relevante inkomsten en activiteiten hadden gemeld, waaronder werkzaamheden voor een ponyclub en andere handelsactiviteiten.
De Raad stelt vast dat appellant en zijn partner van 1 november 2004 tot 13 maart 2006 en van 7 oktober 2008 tot 1 november 2009 bijstand ontvingen, maar dat zij in die periode op geld waardeerbare activiteiten hebben verricht zonder dit te melden. De Raad oordeelt dat de schending van de inlichtingenverplichting een zelfstandige grond vormt voor de intrekking van de bijstand. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat hij recht had op bijstand, zelfs niet als hij aan de inlichtingenverplichting had voldaan. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.
De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en het naleven van de inlichtingenverplichting voor het verkrijgen van bijstand. De Raad concludeert dat de activiteiten van appellant en zijn partner, ondanks hun beweringen van hobbymatig karakter, als op geld waardeerbaar moeten worden beschouwd, wat hen verplichtte om deze te melden. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.