ECLI:NL:CRVB:2014:589
Centrale Raad van Beroep
- Tussenuitspraak bestuurlijke lus
- A. Beuker-Tilstra
- R. Kooper
- B.J. van de Griend
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over invaliditeitspercentage en herkeuring in het kader van de Algemene Oorlogsongevallenregeling
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 20 februari 2014, wordt het invaliditeitspercentage van appellante, die een uitkering op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) heeft aangevraagd, ter discussie gesteld. Appellante had in 2008 een invaliditeitspercentage van 25% toegewezen gekregen, maar de Raad oordeelt dat dit percentage abusievelijk is vastgesteld. De Raad concludeert dat de beperkingen van appellante een inschaling in de invaliditeitsklasse I rechtvaardigen, wat een percentage van 15 met zich meebrengt. De Raad stelt vast dat het bestreden besluit van verweerster, de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling, niet op een deugdelijke motivering berust en dat verweerster een nader standpunt moet innemen in een nieuw besluit.
Het procesverloop laat zien dat appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.C.M. van Berkel, in beroep is gegaan tegen het besluit van verweerster van 5 december 2011. Dit besluit was een afwijzing van haar verzoek om een invaliditeitsuitkering. Verweerster heeft in haar verweerschrift aangegeven dat er geen herkeuringen plaatsvinden voor AOR-gerechtigden na het bereiken van de 70-jarige leeftijd. De Raad kan deze stelling niet onderschrijven en oordeelt dat bij hernieuwde aanvragen na het 70ste levensjaar wel degelijk moet worden gekeken naar de mogelijkheid van een toename van de arbeidsongeschiktheid.
De Raad benadrukt dat het zonder meer achterwege laten van een herkeuring enkel op basis van leeftijd niet in lijn is met eerdere uitspraken. De Raad draagt verweerster op om binnen drie maanden het gebrek in het besluit van 5 december 2011 te herstellen, waarbij ook medische advisering noodzakelijk is. Appellante heeft tevens verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, waarover de Raad bij de einduitspraak zal beslissen.